eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    686

    7448. [1645] juli 19. Van Maria van Reigersberch.1

    Alderliefste,

    Het heeft mij wonder ghegeeven dat ic dese wecke geen schrijvens van uEd. en hebbe ghehadt.2 Ghij weet immers wel dat ic seer verlange van tijdt tot tijdt te verstaen hoe alles hem daer schydt. Naer de resolutie dien ghij daer sult neemen sal ic de mijnne moeten schicken. Den winter sal ons op den hals commen eer wij het sullen weeten. Ic bidde uE. op alles wel te willen letten. Soo het haer Mayesteyt ghelieft uEd. in haer dienst te houden ende dat in een eerlijcke conditie, soo bidde ic uE. te letten dat het sij sonder onse schade. Wij hebben over de thien jaer in Vrancrijc gheweest, maer ghelooft wij en hebbender niet bij gheprofyteert, ja hebben alle jaere alle ons incommen verdaen. Ghij weet wel dat ghij van die dingen niet en weet als het 'tgeene ic U daervan segge en daerom moet ic U de waerheydt seggen. Ic en twijfele niet aen uwe voorsichtycheydt, maer ic weet dat ghij sooseer op de eere let dat als ghij die cont conserveeren, soo en vraget ofte en becommer(t) U sooveel met de reste niet. Ic wil wel verclaeren dat ic niet ghierych en ben ofte begeerych tot vuil ghewin, maer ic weet hoe kostelijc de weerelt is en hoeveel wij van doene hebben.

    UEd. ghelieve ooc te dencken, waer uE. sijn betaellinge sult vinden. Ic hebbe volgens uwe ordre de reeckeninge aen den heer Salvius3 ghesonden ende hebbe daerbij gheschree-

    687

    ven dat uE. mij order hadt ghegeeven van vier kettyngen te vereeren ende aen wien ende dat monsieur de Brissassye die niet aen en heeft willen neemen,4 doch dat ic mij met de heer Heuft hadde beraen of 't niet goedt en soude sijn, dewille de crooen Sweden hem dagelijx moeite geeft, eenighe porsseleinen te ontbieën. De ketten dien voor hem is ghemackt heeft seshondert gulden ghekost. De heer Heuft is van mijn advis gheweest. UEd. ghelieve daer te verstaen of sulx aengenaem is ende mij te schrijven opdat ic mij daernaer mach reguleeren. Ic hadde daer al om gheschreeven, doch de porseleinen en sullen niet werden ghehoget, voordat men de waeren die met de Oostindische scheepen sijn ghecommen sal vercoopen, dat in den maend van Octoober sal sijn.5 Soo sal ic uwe antwoordt daerop verwachten. Wij sijn van de gaeige betaeldt tot den eersten Octoober toe, doch van de extraordinairen tot den eersten Jannuwary 1645 ofte den laesten December 1644.6 Daernaer cont uEd. hem reguleeren. Dese reise sal wel veel geldts kosten. Ic gheloove ghij noch geldt sult hebben ghetrocken tseedert dat ghij van Amsterdam sijdt ghegaen. Uwen treyn is groot7 en daerom dient uE. te weeten op wat voedt ghij staet.

    Ic moet uEd. seggen dat ic desen meer al slapende als wacker schrijve. Ic drincke water ende staen 's morgens ten vijff ueren op ende moet veel ex[er]cisye doen. Als ic dan comme te sitten, soo hebbe ic meer lust om te slapen als iet anders te doen. Ic en schrijve uE. niet nieus. Dat Mardick om is ende La Motte ghenoomen, in Cattelange den slagh ghewonnen is, sult ghij al hebben verstaen.8 Hier loopt nu een gherucht dat de Beierse gheslagen sijn van den hertogh van Angijn.9 In somma, alles gaet hen voor den windt.10

    UE. schreeft mij in sijn laesten datter eenighen aenslagh was gheweest op, ic en weet niet of ghij mij hebt gheseidt een Sweedts schyp ofte scheepen ende of 't de Deenen waeren ofte iemant anders en wien dien men voorhadde.11 Den cardinael heeft den heer barron

    688

    Oxelstern12 seer mannifyc ghetracteert; onder het gheselschap waeren acht cordonbleus.13 Ic gheloove men hem ooc wel heeft beschoncken.14 Hij is van Parijs vertrocken om naer Sweeden te gaen.

    Ic blijve,

    uE. diener[e]sse,
    Marie van Reigersberg.

    Ic en can niet meer. [Spa]. Den XIX July.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, en Sweede.

    Notes



    1 - Stockholm, RA, Biographica G 15. Eigenh. oorspr. Gedrukt in In een web van vriendschap, ed. M.B. Smits-Veldt en M.S. Bakker, Amsterdam 1999. De brief bereikte Stockholm na Grotius' afscheid van koningin Christina van Zweden. Maria van Reigersberch (7 oktober 1589-19 april 1653) (NNBW II, kol. 1181-1185) had op 29 april in de haven van Dieppe afscheid genomen van haar echtgenoot. Bij thuiskomst sloot zij de Zweedse ambassade in de rue des Saints-Pères (mei 1645), bracht de meubels over naar een kleiner appartement, en vertrok vervolgens met haar dochter Cornelia naar Spa (Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 256-261). Zij was ontroostbaar toen haar in de derde week van september de tijding toekwam van Grotius' overlijden te Rostock († 28 augustus 1645) (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau III, p. 222-224). Het nieuws van de begrafenisdienst, op 3 oktober 1645 in de Nieuwe Kerk te Delft, vernam zij pas na haar terugkeer in Frankrijk (Rogge, o.c., p. 318). Zij ondervond steun van de geleerde vrienden (no. 7446, n. 10). Het geld dat de koningin van Zweden aan de ex-ambassadeur had geschonken bij zijn afscheid van het hof (25000 gulden) stelde haar in staat een zelfstandig bestaan op te bouwen in Parijs. Op 24 maart 1646 huwde haar dochter Cornelia de Franse edelman Jean Barton, burggraaf van Montbas. Aan de vooravond van de Fronde (augustus 1648) verkocht Maria Grotius' bibliotheek voor 24000 gulden aan koningin Christina. Kort daarop viel de beslissing om de Franse hoofdstad te verlaten. Zij vestigde zich in Den Haag. Al spoedig kwam ‘Madame Grotius’ in hoog aanzien te staan aan het hof van Elisabeth Stuart, de ‘Winterkoningin’. De eer van ‘haer man zaliger’ verdedigde zij even strijdvaardig als voorheen in een proces tegen de Rotterdamse stadsbestuurders over de erkenning van Grotius' dienstverband als stadspensionaris in de jaren 1619-1634. De kwestie sleepte zich voort tot 1662. De goede afloop zou Maria van Reigersberch niet meer meemaken. Zij stierf - volgens Rogge (p. 40) - ‘in de gemeenschap der Engelsche kerk’ in Den Haag (Brandt-Cattenb., Leven II, p. 434-440, p. 444-445 en ‘Aenhangsel der historie van het leven des Heeren Huig de Groot’; Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, Leiden 1902 (BG no. 1263); F.F. Blok, Isaac Vossius en zijn kring, p. 275 en p. 466-469; F.F. Blok, ‘Deux lettres en français de Marie de Reigersberg, veuve de Hugo Grotius’, in Quaerendo 20(1990), p. 4-23 en p. 87-95, en J.W. des Tombe, ‘Een autograaf en het testament van Maria van Reigersbergh’, in De Navorscher 54(1904), p. 583-592).
    2 - Grotius' correspondentie over de maanden mei-augustus 1645 is onvolledig overgeleverd. Misschien wachtte Maria van Reigersberch op nader bericht over de reis van Wismar naar Kalmar; vgl. nos. 7435-7436, nos. 7438-7439 en no. 7449.
    3 - De Zweedse gevolmachtigde Johan Adler Salvius controleerde de rekeningen van de halfjaarlijkse voorschotten die Grotius opnam uit de Frans-Zweedse subsidiekas van de Parijse bankier Johan Hoeufft (nos. 7250 en 7302). Het nieuwe voorschot was tussentijds en betrof de maanden mei-oktober 1645, aangevuld met de onkosten verbonden aan de sluiting van de Zweedse ambassade in Parijs.
    4 - De kettingen waren bestemd voor enkele ambtelijke vrienden in Parijs. ‘Monsieur de Brissassye’ (Brisassière), commies op het departement van buitenlandse zaken (‘Brieven van Willem van Liere’, in Kronijk HG 17(1861), p. 275), stelde blijkbaar prijs op een minder ceremonieel afscheidsgeschenk.
    5 - De makelaars wilden eerst verzekerd zijn van de terugkeer van de Oostindiëvaarders Delft, Malakka, Witte Olifant, Oranje, Zeelandia, Banda en Haarlem (no. 7451, en Dutch-Asiatic shipping III (Homeward-bound voyages), p. 48-51).
    6 - Later bleek dat de gevolmachtigde Johan Adler Salvius de rekening niet zonder meer accepteerde (Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 319, en H. Kellenbenz, ‘Hamburg und die französisch-schwedische Zusammenarbeit im 30jährigen Krieg’, in Zeitschrift des Vereins für Hamburgische Geschichte 49/50(1964), p. 99-100).
    7 - Het reisgezelschap bestond uit drie secretarissen (Willem van Crommon, Johan van Reigersberch en een jongere neef († te Stockholm)) en zes huisbedienden.
    8 - Edmond Mercier voorzag Grotius en Maria van Reigersberch van de laatste afleveringen van de Gazette 1645 (no. 7446). Met een kritisch oog las zij de Franse jubelberichten over de slag bij Llorens in Catalonië (23 juni), de inname van het Lotharingse bolwerk La Motte (7 juli) en de verovering van het fort Mardyck (10 juli).
    9 - Omstreeks deze tijd liet een koerier uit Antwerpen het nieuws circuleren: ‘que l'armée de Bavières avoit esté deffaicte, que Jean de Vert estoit mort, que monsieur le duc d'Enguien avoit faict des merveilles au combat, mais que la victoire estoit douteuse pour les François par la perte de monsieur de Thurenne’ (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 547-548).
    10 - Louis II, hertog van Enghien, en maarschalk Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, kregen het leger van de Zwabisch-Beierse bevelhebbers François de Mercy en Johan van Werth pas op 30 juli in het vizier. Niet ver van Nördlingen, bij Alerheim, barstte op 3 augustus 1645 de strijd los (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 418-423).
    11 - Supra, n. 2. Op de dag van Grotius' aankomst in Wismar (21 mei) was zijn gastheer Karl Gustav Wrangel, bevelhebber van de Zweedse vloot, op het spoor gekomen van een man die door inwoners van Lübeck was opgestookt om tijdbomkisten te plaatsen in twee van zijn beste oorlogsschepen (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 662-666 en p. 668-669).
    12 - De ‘tourist’ Erik Axelsson Oxenstierna had zijn Italiaanse reis in november 1644 afgesloten met een bezoek aan Rome. In mei verscheen hij weer in Parijs; vgl. no. 7444.
    13 - De Zweedse resident Marc Duncan de Cerisantes zal aangedrongen hebben op een kennismaking met kardinaal Jules Mazarin. De ontvangst van de kanselierszoon in het ‘Palais-Cardinal’, ten overstaan van acht ‘cordon-bleus’ (ridders van de orde van Saint-Esprit), verliep opvallend hoffelijk (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 259, p. 345, p. 425 en p. 501).
    14 - De jonge Oxenstierna ontving uit handen van koning Lodewijk XIV en de regentesse Anna van Oostenrijk een met diamanten bezette gouden doos waarin zich hun portretten bevonden. De kardinaal schonk de zoon van de Zweedse rijkskanselier een kostbaar horloge; vgl. no. 7454.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]