eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    1168. [1627] augustus 27. Van Maria van Reigersberch1.

    Alderliefste,

    Den uwen van den XIII dezer hebbe ick gistere, wesende den XXVI, wel ontfangen. Ick ben blijde, dat uE. wel te passe is, wij zijn meede al tsamen wel, Godt zij ghelooft.

    Het tgene uE. mij schrijft van weegen de vrou van Valckenburgh2 aen nicht de Bie te schrijven hebbe ick vandaege ghedaen, alzoo ick goede gelegentheyt hadde. Ick ben drouve met de arme vrouw, ick vreese, dat men haer een parte sal spelen.

    Wat joffrou de Forraeu3 belangt, zoude mij meer over haer onbeschamdtheyt verwonderen, bijaldyen ick haer niet en kende. Wat magh zij toch ghezeidt hebben? Wat het zij, en wiltter u doch niet in ontstellen; zij is wel bekendt ende wij meede. En laet u immers niet beweegen haer noch te houden; doet al dat ghij kont om haer met goedtheyt te doen gaen, maer zoo ghij haer met die middel niet quidt werden en kont, zoo sult ghij den wegh van justitie moeten ghebrucken, want ick haer niet gaeren vinden en zoude. UE. dient Femme4 wel te zeggen, dat het al te grof toe gaedt, dat het niet bestaen en magh, het is al te veel; zeght het haer vri. De mulle wert wel gheferreert, het salt hem zoo wel doen.

    Tavondt sal men hier over Grol vieren, hetwelcke onttrendt acht daegen over heeft gheweest, waerover men hier zeer verblijdt is. Den admirael van Hollandt5 isser ghebleven. Naerdat men eens bezigh was gheweest met parlemen-

    163

    teeren ende wederom ghescheiden zonder iet te doen, zoo zijn zij aen malkanderen gecomme; doen is den admirael in zijn hooft gheschooten, morsdoot. Zijn broeder6 quam int leeger, doen hij een uere ofte twee doot gheweest was. Een Schodts capitain wilde hem opnemen, isser meede ghebleven. Dit zijn de vruchten van het oorlogh. Men is bezigh om uwe ses boucken te drunken7; ick meen er eenige meede te brengen tot mijnder kompste.

    U bouck de juere belly8 wert zeer ghepresen ende wert dickmael in schrijftueren ghealegeert. Ick ben wt Hollandt commende met Schotte9, de Witte10, Cromom11 ende noch eenighe pensionarissen, die over een revisie gheweest waeren, scheep gheweest. Daer was meede den proffessoor Waalleeius12. Hij ende eenige heeren waeren in diskoerssen, om wat reden men oorlogh mochte aennemen. Cromom allegeerde altijdt reden wt u bouck ende voughde daerbij: Grootius zeidt zoo. Het subjeckt was van die van de relige ende den coninck van Vranckrijck. Walleius zeide het bouck noch niet gheleesen te hebben. Cromom zeide het een zeer treffelijck bouck was. Hij vraeghde, of uE. wel vri hadt durreven schrijven. Mijn broeder, die daer present was, zeide, dat hij hem verwondert hadde, dat ment daer ghedruckt hadde. Mijn broeder zeide mij, dat het dickmael ghealegeert werdt. Walleius verzoght op mij, dat ic zijnne ghebiedenisse aen uE. zoude doen; zoo deede oock den raedtsheer Schotte, denwelcke zeer wel van uE. sprack.

    Berck13 is overleeden, is weinigh daegen te Dorderecht ghesondt gheweest.

    Nu moet ick tot wat anders commen. Den duvel is in Hollandt wederom op de been, hetwelcke uE. aen dit bijgaende extrackt wel sult zien; zij willen mijn broeder ofte uE. wederom opt lijff14. Daer sal weer iet voor den dach commen. Arme bloen! zij zoucken de leden gherust te stellen, maer het prinsepaelste lidt dat doet het haer, dat is het ghemoedt; de plaester, die zij der zoucken op te leggen, salt noch meer ontstellen. Ick meene, dat bijaldyen zij mij met eenighe schien kosten wt Hollandt bannen, zij en zoudent niet laeten, want zij bersten van spidt, dat zij zien, dat ick van zoo veel eerlicke luden wel onthaeldt werde. Zij nemen de absentie van den prins waer. Wij sullen zien, wat zij doen sullen ende nerregens in ontstellen. Zij zijn boes, dat se zien, dat ick niet en verzoucken. Laet dat luden doen, die met haer zelve verlegen zijn. Zij schamen haer het ongelijck, dat se uE. ghedaen hebben. Voor mij ick ben in alles wel gherust en geve Godt de vraecke. Ick zegge dickmael met Seneka15: een goedt ghemoedt voerdt heerschappie. UE. en zoudt niet connen ghelooven, hoe wel men van uE. spreeckt ende hoeveel goede vrienden uE. heeft. De quade zijn zeer weinigh in ghetal, maer misbrucken veel sleghte ende eenvoudighe, dat meede wat zijn loop

    164

    moet hebben. Ick hoope uE. tot minder kompste in alles gherust sult zijn. Ick verlange naer de brieven van Rotterdam16, zoo haest ick die hebbe, sal ick mij naer mijn reisse begunnen te schicken. Ick ben drouvigh wt de vrou van der Myllen17 te verstaen, dat de peste daer is ende noch toenemdt. Draght toch sorge voor u selve, Godt, hoope ick, sal u bewaeren. Groedt toch alle goede bekende met namen monsieur van der Myle ende van Santen18. Ick hebbe verstaen, dat ons neef Josias19 agent in den Hage sal zijn van weegen Denemercke. De zaecken van dien coninck staen heel sleght; men houdt heel zeecker, dat Tylgi over de Elbe is. Die van Amburgh ende Lubeecke handelen met den keiser, die van Holstein zeidt men, dat met den keiser gheacordeert zijn. Die de zaecke wel verstaen zijn der in becommert.

    Men heeft hier gisteren zoo zeer ghevierdt, men heeft zijn leeve zoo zeer niet ghevierdt; het gheschiedt om de ghemeente wille.

    Het tgene ick in mijnne laesten20 schreef van Bouckingam hadde ick vergeten bij te zeggen, dat hij zeide, dat hij hem verwonderde, dat de onse spraecken om de zaeck tusschen Vranckrijck ende Engelandt te acordeeren, overmidts het de onse zeer schadelijck zoude zijn, zoo Vranckrijck sterck ter zee werde, vougende daerbij, dat men dat met alle middelen most beletten. Dengeenen, die hier vanwege Savoien is21, is met Karleton22 naer het leeger. Sommige meenen, dat het niet buten aparentie is van treves.

    Hiermeede sal ick blijven

    UE. altijdt ghetrouwe
    Marie. v. Reigersberch.

    Wt der Veere den XXVII Augustij.

    Adres: A monsieur monsieur Grootius à Parijs. Port.

    In dorso schreef Grotius: 27 Augusti 1627. M. Reigersberg.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Amsterdam, coll. R.K. N109f. Eigenh. oorspr. Gedrukt Rogge, Br. Maria v. Reigersb., p. 155.
    2 - Zie II, p. 261 n. 1. Met nicht de Bie wordt wellicht bedoeld Maria van Almonde. de echtgenote van Joris de Bie en nicht van Grotius; Josine, de vrouw van Valkenburg, was hun dochter; zie I, p. 331 n. 2.
    3 - Zie no. 1154, p. 138 n. 1.
    4 - Zie no. 1154, p. 139 n. 1.
    5 - Willem van Nassau (geb. omstr. 1600, gest. 18 augustus 1627), heer van de Leck, onechte zoon van prins Maurits en Margaretha van Mechelen.
    6 - Lodewijk van Nassau, heer van Beverweerd, (geb. omstr. 1600, gest. 1665), eveneens een natuurlijke zoon van Maurits en Margaretha van Mechelen.
    7 - De Veritate religionis Christianae; zie Ter Meulen-Diermanse, no. 944.
    8 - In 1625 bij Buon te Parijs verschenen; zie Ter Meulen-Diermanse, no. 565.
    9 - Mr. Apollonius Schotte, pensionaris van Middelburg, raadsheer in de Hoge Raad.
    10 - Mr. Andries de Wit, pensionaris van Dordrecht.
    11 - Mr. Gerard Cromon werd 17 juli 1629 raadsheer in het Hof van Holland.
    12 - Antonius Walaeus (1573-1639), hoogleraar in de godgeleerdheid te Leiden.
    13 - Zie no. 1163, p. 153 n. 5.
    14 - Waarschijnlijk ziet dit op het pamflet: Copie v.d. Brieff ...; Knuttel no. 3744; zie no. 1130.
    15 - Vgl. Seneca, Troades 258.
    16 - Zie nos. 1164 en 1165.
    17 - Maria van Oldenbarnevelt; haar zoon was te Parijs; zie no. 1162, p. 151 n. 2.
    18 - De vorenbedoelde zoon van Cornelis van der Myle, en Willem van Santen, lid van de Raad van State.
    19 - Josias van Vosbergen, broer van Caspar en Johan, lid van Gecommitteerde Raden van Zeeland; hij was tot 1627 rekenmeester van Zeeland geweest. Tylgi is Tilly; zie p. 16, n. 5.
    20 - No. 1165.
    21 - L'abbé de Scaglia; zie no. 1164, p. 155 n. 2.
    22 - Sir Dudley Carleton, de Engelse gezant in Den Haag.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]