eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    1233. 1628 februari 28. Van J. Wtenbogaert1.

    Mijn heere,

    D'uwe van den V. Janrij. ende II off VI Febrij. - 't getal staet twijfelachtich - heb ick wel ontfangen, d'eerste binnen Utrecht, daer ick een maent ben geweest, sijnde derwaerts gereyst halff Janvier, de leste hier binnen Amsterdam, daer ick noch ben.

    Ick danck uE. seer van de tijdingen. Van dat bouck, Laurea Austriaca2, weet men hier niet te spreecken, immers niet dat ick heb konnen vernemen. Ick doe noch neersticheyt om daer achter te comen, indien 't er is. Hier is tijding van Rochelle, dat de XXV schepen, die Spaengen hadde voor Rochelle, neffens de conincxsche, de seylen opgetogen hebbende doorgegaen zijn sonder adieu. Ick

    255

    heb een brieff gesien, gedateert uyt Londen den 10. Feb. - geschreven bij een gedeputeerde van Rochelle, die aldaer secours solliciteert -, seggende seecker advis te hebben uyt Rochelle van den 25. Janrij., dat de steckade voor Rochelle omverre is ende den dijck aen d'eene sijde heel wechgespoelt, soodat sij de haven weder open hebben, genoch sonder belet uyt- ende invarende, hebben cooren voor noch meer als 6 off 8 maenden ende dat de coninck van Groot Bret. haer belooft int voorjaer te secoureren met eene treffelicke vloot, soodat wij - seydt de brieff - n'avons rien à craindre pour ce coup. Dit luydt anders als uwer E. tijdingen ende is noch verre van ééne religie te sien in Vranckrijck. Men maeckt hier oock werck van de manifesten, soo van Rochel als Rohan, die beyde in Duytsch overgeset3 van alle man gelesen worden met oordeel, dat sij beyde groot gelijck hebben. Isser yet tegen gedaen ende konde men 't becomen, ick wenschte het wel te sien.

    Men schrijft mij, dat Vosbergen4, sijnde apart gereyst tot Calis, wel was gearriveert, maer dat Arssens5, sijnde gevolcht in een ander schip, noch was tot Sommelsdijck, omdat hem de wint tegengelopen was. De schrijver doet daerbij dese woorden: met onwillige honden is quaet haesen vangen. Op sijner E. tergiversatiën wordt verscheydelick gediscoureert, eenige houdende, dat hij niet gaerne daer en is, andere dat hij niet gaerne vanhier en is, beyde uyt vrese daer ende hier. Anders houdt men, dat se daer wellecom sullen sijn ende dat de saecken haer disponeren tot paix, eerst met Rochelle, daernae met Engellandt: hoewel sommige meynen, dat 't eerste qualick sall willen vallen, tensij het fort werdt gedemolieert, daer de coninck ongaerne toe sal comen.

    De heer prince6 is nae Bergen om te besien, wat de vijandt maect omtrent Sandtvliet ende den Blaugaren dijck. Int spenckeren (?) comt een scheut van den vijandt door de chalouppe, daer S. Exe. in was ende snijt het been van Cleyn Adriaen7, capiteyn, onstuck, van welcker sijde stracx voor de scheut de prins was opgestaen, een stap voorwaerts tredende om over eynde yet naerder te sien. De gedachtenis van dit soo naeckende ongeluck doet d'inwoonders schricken, de capiteyn wierdt noch levende tot Rotterdam gebracht, maer sterff stracx daeraen.

    't Selve dat uE. mij schrijft van Mr. Savat8, adviseert mij oock Mr. Tresel9, ende daerbij, dat Mr. de l'Angle10, predicant, veel tijts met hem communiceert ende nu - soo men hem, Tresel, seyde - heel preeckt op zijn remonstrants. Non sunt forte ita judicantibus satis emunctae naris judicia11.

    't Is wel te geloven, dat P. Bérulle12 wel wilde, dat uE. seydt, maer 't en isser niet nae gebaackert.

    256

    Van 't lieutenantschap generael wordt niet meer gesproocken, soo veel ick hoore. UE. en schrijfft niet, off Spinola13 daer int leger geweest is. Eenige meynen hier, dat sijn gaen in Spaengie all soo seer is tot paix off trefves als tot oorlogh te raden. De keysersche hebben 't momaensicht van neutraliteyt noch niet affgedaen, hoewel het hier en daer wat onthaert wordt. Men is in ons landt seer besich met opstellen van nieuwe lasten tot aennemen van meer volck van oorloge, men spreeckt wel van 15 000 man te voet ende te paerde, om overall te mogen 't hooft bieden. Ick danck uE., dat mijne recommandatie voor Leonis14 soon plaets heeft bij uE.

    Schoonhoven heeft soo gewoelt, dat sij den predicant, die daer leerde, geapprehendeert, gecondemneert ende op Loevesteyn gebracht hebben15; evenwel is weder een ander in sijn plaets, die 't remonstrantsche saeck vordert. De predicant was wel te salveren, maer daer was geen beleydt. Men augureert, dat hij de leste wesen sall. Videant, ne sit fallax augurium. De remonstranten sijn heel vermaect met de verandering, hyer gevallen in Febrio.16, daeruyt sij veel goeds verwachten metter tijdt. Sij predicken hier ten wel weten genoch van een yeder, altemet tot 200 in getal, dat is 't hoochste ende wordt de leeraers geseydt, dat sij niet en hebben te vresen, noch voor haer persoon, noch voor haer vergaderingen, mits dat sij se niet all te sienlick en te groot en maecken voor alsnoch. De remonstranten mochten wel een generale requeste praesenteren tegen d'aenstaende vergadering van Hollant, soo aen haer E.M. als aen den prins, niet sonder hoope van meerder gehoor. Dit door den man17, die uE. lest had geschreven van daer te comen, sijne resolutie noch staeckt, te meer dat men hem seer soeckt te houden ende inscherpt 't selve vooroordeel tegen de saeck, dat uE. mentioneert.

    De Wachter18, Victor19 ende Mehden20, die nu hier sijn om van haer dingen te spreecken, oock mijn neeff van Gerven21 doet uE. seer groeten. Ick heb hem uE. brieff gelevert. Dit ist all, dat ick tegenwoordich heb te adviseren. Isser noch yet, andere - soo ick mercke - laten uE. niet lang nae tijding verlangen. De Heer Almachtich met alle de uwe, mijn heere, sij uE. bevolen, met groetenis aen mr. Dor22, welckers brieff ick heb ontfangen ende sal beantwoorden met beter gelegenheyt.

    Amsterdam 28 Feb. 1628.

    UE. dienaer,
    I.v.M.

    Adres: A Monsr. Monsr. Grotius à Paris.

    In dorso schreef Grotius: 28 Febr. 1628 I. van Mede.

    Notes



    1 - Hs. Bibl. Gem. Rotterdam, coll. Rem. Kerk, cat. v. hss. no. 2020. Eigenh. oorspr. Gedrukt Rogge, Wtenb. Brieven III:2, p. 17.
    2 - Julius of - zoals hij zich in de Duitse uitgave noemt - Nicolaus Bellus gaf in 1626 te Frankfurt uit: Oestereichischer Lorberkranz oder kayserl. Victori etc. Ditzelfde boek verscheen aldaar het volgende jaar in het latijn onder de titel: Laurea Austriaca. In 1632 zag eveneens in Frankfurt een vervolg het licht, getiteld: Kayserliche Triumpffwagen. Zie David Clément, Bibliothèque curieuse historique et critique ou catalogue raisonné de livres dificiles à trouver III. Göttingen 1752, p. 94 n. 67.
    3 - Zie Knuttel, Pamfl. no. 2161 en 2197.
    4 - Caspar van Vosbergen.
    5 - Fr. van Aerssen.
    6 - Frederik Hendrik.
    7 - Zie Frederick Hendrick van Nassauw, Prince van Orangien. Zijn Leven en Bedrijf; door I. Commelyn in 't licht gebracht. Eerste deel. Tot Amsterdam by Jodocus Jansonius. Anno 1651, p. 33.
    8 - Niet geïdentificeerd.
    9 - Daniel Tresel; zie II, p. 129 n. 6.
    10 - Jean Maximilien de Langle was predikant te Rouaan, waar Tresel zich had gevestigd.
    11 - Vgl. Horatius Sat. I 4, 8, waar deze de woorden emunctae naris gebruikt van de Romeinse dichter Gaius Lucilius (180-102 v. Chr.).
    12 - Kardinaal Pierre de Bérulle.
    13 - Ambrosio Spinola, veldheer in Spaanse dienst.
    14 - Johannes Leo, zoon van Henricus, de predikant te Zaltbommel.
    15 - Dirk Boom; zie ook no. 1230.
    16 - Zie no. 1220.
    17 - Niet geïdentificeerd. Of het zou Iacchaeus moeten zijn; zie no. 1179, p. 176 n. 8.
    18 - Simon Episcopius.
    19 - N. Grevinchoven.
    20 - Johannes Wtenbogaert.
    21 - Zie no. 1213, p. 222 n. 5.
    22 - François d'Or.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]