Mijnheer,
Twee van de uwe ontfang ick soo diffeus, dye van den XIIIe onder de couverte
319
van Francken2 - ick meen bij hem wat versuymt is, om dye tijdelijck te becomen, daerin geremedieert sal werden - den anderen onder de couverte van den ambassadeur3.Ick bedancke de heer pensionaris Brasser4 ende Joncker van Thyenen5 voor de gunste ende ben haer dienaer. Ick hadde wel gewenscht de saecke van de Maes met Hertochvelt6 eerst waere begonnen, alsoo ick meen hij zijn advys ronder sal seggen dan den andere. 't Is mij lieff, dat in cas van difficulteyt aldaer eenige apparentie is bij Numerianus7 ende sal goedt sijn oock andere vrunden op gelijcke manier te sonderen. Vooral verheucht mij, dat van D. Vossio ende D. Barlaeo8, soo om haer als om 't gemeen, dat door haer sal werden gedyent. Ick hoop immers Gallus9 niet altijdt inefficace (?) sal willen zijn.
Aelius10 tegen Caracalla11 spreeckt niet meer zoo breedt als voor desen tegen den trefves, misschyen merckende uyt de stant van de finantiën alhyer, dat het secours niet lang seecker en soude gaen ende dat dan het verwijt op hem soude comen. Andere willen seggen, dat Massarini12, dye nu hyer is, gearbeyt heeft om van hem verseeckertheyt te trecken van ons landt niet te assisteren. Evenwel sal hij onder de handt al doen, dat hij can oock in de electie, soo van 's lands officiën als van de steden. Nec pecuniae (?) parcetur. Id pro certo habe13.
Van de prejudicale questie14 sullen wij een goed succes verwachten ende daerom bidden.
Houdt seecker, dat uyt Engelant buyen sullen comen op de haering, walvissch, Oost-Indië. Groote heren uyt dat landt hebben mij daervan pertinente opening gedaen. Ick en laet niet te verthoonen ons recht ende possessie, ende alle feytelijcke wegen af te raeden om de Spaignaerd geen dyenst te doen.
De domestycken van de jegenwoordige guarde des seaux15 hebbende zijn effigiem in plaet doen snijden hebben daeronder geset een epigrame, dat sij mij versocht hadden te maecken, zijnde aldus:
Hic est, quem Gallis dedit Albespinea nota Consilio, bellis et pietate domus. Culmina summa togae nondum venientibus annis Ascendit patria judice sero tamen.Sij hebben mijnen naem daeronder gestelt, 'twelck teyckenen schijnen te zijn van goed vertrouwen ende gunste, 'twelck wij gebruycken moeten in quantum pro.
320
Dye luyden, dye in Philippus16 zijn gecomen, behaegen mij niet ende sal daerom ons staen te letten, wat wij te doen sullen hebben.
Redres van verpondinge sal de groote steden niet wel aenstaen, soo sij haer oudt humeur houde, ende op onseeckere middelen te negotieren, is quade menage.
't Is mij lyeff dat Fagel17 voor de publycke authoriteyt is ende niet kerckelijck tegen reden.
Farnembuck, soo de onse nae de tresves luysteren, is apparent dispute te sullen veroorsaecken.
Den marescal de Marillac18 heeft requeste aen 't parlement gepresenteert om te deduceren de nulliteyten van de commissie tegens hem gegeven. Men meent hij ontfangen sal werden door de recommendatie van de coninginne-moeder19.
De bisschop van Orangie20 is geweest bij de vrouw van Valckenburgh21, sij wederom bij hem. Hij seyde verstaen te hebben, dat ick Caracalla's22 plaetse soude hebben. Unde aut quorsum, nescio. Maer eenige van Aelius23 hebben altemet met mij wel sulcke propoosten gehouden om mij te toetsen.
De hertogh van Bouillon24 werdt hyer zeer gecaresseert bij eenigen, oock daerom, omdat hij meester is van een souveraine staet, dye eenige grooten in tijdt van dis-gratie tot retraitte can dyenen. Dese reden dyent mede om Orangie in zijne sterckte te conserveren. Laestmael seyde een heer van qualiteyt tegen de reine-mère in goede compaignie, datter geen apparentie en was dat zij soude herhuwelijcken pour ce que le cardinal25 l'avoit rendu impuissante.
De recommendatie aen de vrunden.
Den XXX January XVIcXXXI.
Ick meen dat deghene, dye nae Knuyts26 plaets staet, de reeckenmeester27 is.
De coopluyden alhyer hebben tijding uyt Spangnie van het arriveren aldaer van de rest van de Westindische vloot.
De investiture voor den hertogh van Mantua28 is alrede te Milaen29.
In dorso met andere hand: den 30 Jann. 1631.