eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    1614. 1631 april 4. Aan N. van Reigersberch1.

    Mijnheer,

    'Tgunt ick lang gewaent heb toont sich nu. Gallus2 frui vult turbiss. Alii nutat, alii instat, alii praebet suavium3. Anders de saecken van het landt hadden lang tot ruste gebracht geweest. D'anderen toonen niet de affectie tot mij, dye ick tot het landt getoont heb, noyt ander insicht gehadt hebbende dan het gemene beste. Ick vertrouw op Godt, dye mij in de macht van mijne vijanden niet en heeft gelaeten, maer hebbe quade opinie van een landt, daer mij dunckt, dat alle trouw ende vromicheyt verloren is. Dye Amersford overgegeven hebben4 vinden vrunden ende reparatie van haer eer, maer ick niet. Doch de werelt is ruym ende staet mij open. Dye soo fraey discoureren van de herbergh alhyer, weten weynigh wat het gelagh cost. Voor mijne persoon ben ick noyt becommert geweest, voor mijne familie gebyedt mij de natuyre te sorgen.

    Sal ick hyer noch eenige tijdinge bij schrijven? Ick en weet niet, voor wyen, 't en waer om uE. particulier contentement, alsoo de anderen sulcx niet en meriteren. Oleum et operam perdidimus5.

    UE. syet hyer de relatie van 't gepasseerde, soo dat bij den cardinael6 werdt uytgegeven. De bryeff van Monsieur7 werdt geoordeelt wel ingestelt te zijn. In het antwoordt van den coning - zijnde 't werck van den cardinael selve - werdt

    372

    vremdt gevonden, dat men ontkent een soo notoire saecke als dat 's conings moeder8 niet vrij en is, dye noyt met de coets uyt mach gain, dan bij weten van den marescal de l'Estrée9 ende dan noch binnen seeckere limyten, sterck gevolght. Sij en wil van Compiègne niet. Men spreeckt zeer van haer te voeren nae Florence. 's Conings broeder is noch te Bezanson, maer men seyt hij gaet nae Lorraine ende den coning selve heeft den hertogh van Lorraine10 versocht zijnen broed(er) te ontfangen, misschyen om den eer aen den andere suspect te maecken. Echter en laet den hertogh van Lorraine niet sterck te wapenen ende heeft selve regimenten doen lichten, 'twelck den coning occasie geeft om te trecken nae dye quartieren, te weten nae Verdun.

    Mevrouw van Tremouille11 moeyt haer met de questiën van ons landt te accorderen, heeft copye van een bryeff van Dailly12 aen Rivet13 gesonden aen den prins, om te dulden alle dye binnen de vijff poincten blijven, te weten in ééne communie. Gelijck advys heeft Turretin14, ministre van Genève, recht voor zijn doot herrewaert aen Maistrezat15 gesonden. De baron de Donau16, dye daer is, schrijft aen D. Tilenus, seyt, dat de remonstranten niet gepersecuteert en werden, maer meer geëert dan sij oyt gewenscht hebben. Van ses coninginnes groot gaen is wint.

    Hauterive17 volght het hoff. Sijn broeders18 fortuyne is vast aen dye van den cardinael ende soo dye valt, sal mede vallen. Amboise meent men, dat niet en sal resisteren. De commissarissen, soo van den keyser19, als van Vrancrijck in Italië, toonen groote inclinatie tot de paix ende de wijsen aldaer oordeelen, dat die sal volgen, 't en waer de brouillerie in Vrancrijck apparentie gave van advantagie aen d'andere zijde.

    IIII April XVIcXXXI.

     

    Soo uE. yet vanhyer wilt ontbyeden, uE. sal sich gelieven te haesten, alsoo misschyen uE. brieven anders mijn huysvrouw hyer niet en sullen vinden.

    Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant in 's Gravenhage.

    Port.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot den 4 Apr. 1631 wt Paris.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Amsterdam, coll. R.K. H 15e. Eigenh. oorspr.; niet ondertekend.
    2 - Schuilnaam voor Frederik Hendrik.
    3 - Vgl. de Romeinse dichter Naevius (± 200 v. Chr.), Tarentilla frg. 76: ‘Quasi pila in choro ludens datatim dat se et communem facit: alii adnutat, alii adnictat, alium amat, alium tenet. Alibi manus est occupata, alii pervellit pedem, anulum dat alii spectandum, a labris alium invocat, cum alio cantat, adtamen alii suo dat digito litteras’.
    4 - Zie no. 1610, p. 366 n. 3.
    5 - Plautus, Poenulus 332; Cicero, Ep. ad Fam. VII 1, 3.
    6 - De Richelieu.
    7 - Gaston Jean-Baptiste de France, hertog van Orléans, broer van Lodewijk XIII.
    8 - Maria de Medici.
    9 - François Annibal, hertog van Estrées; zie III, p. 260 n. 6.
    10 - Karel van Lotharingen; zie III, p. 195 n. 8.
    11 - Charlotte Brabantina van Nassau, hertogin van La Tremouille; zie III, p. 285 n. 13.
    12 - D'Alie, predikant van Charenton.
    13 - De Leidse theologie-professor André Rivet.
    14 - Bénédict Turretini (1588-4 maart 1631), Geneefs theoloog.
    15 - Jean Mestrezat; zie III, p. 266 n. 5.
    16 - Er worden in de correspondentie van Grotius vier burggraven van Dohna genoemd: Achatius, Christophorus (zie no. 1543, p. 266 n. 10), Abraham (ibid., p. 267 n. 1) en Karl Hannibal (no. 1546, p. 273 n. 11). Ik vermoed, dat Christophorus bedoeld is; hij bevond zich in Frankrijk op weg naar Orange, waarvan hij gouverneur geworden was; vgl. no. 1550, p. 280.
    17 - François de l'Aubespine, markies van Hauterive.
    18 - Charles de l'Aubespine, markies van Châteauneuf.
    19 - Matthias Gallas en Abel Servien; zie no. 1587, p. 335 en resp. n. 5 en n. 7.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]