Mon frère,
Ick heb gehoort d'heer Biel2, Joncker van der Mylen3, oock Mr. Michiel van Mierevelt4. Can niet vinden, dat Gallus5 procedeert de bonne foy, ende alle sijne advysen sijn mij suspect, insonderheit van te presenteren van te vertrecken; oock te toonen, dat ick sooseer graech ben om hier te leven. UE. en gelooft niet, wat conditie ick ellewaerts can hebben, ende dat mijne naelaetinge van resolutie tot noch toe is gecomen omdat uE. ende andere vrunden mij beter hoope gegeven heeft dan ick nu vindt. Ende dat soeckt Gallus nu te rechten à mes despens. Ick blijve bij mijne voorgaende resolutie. Nochtans, indien desen brief Maximianus6 ende de gedeputeerde van Rotterdam behaeght, passe.
468
Berckel7 heeft aen sijn soon8 geseit, dat ick sal gewaer werden, wat de heeren van Rotterdam voor mij willen doen. Van Driel9, die één is van de drie gedeputeerden nevens Hartogvelt10, heeft mij doen seggen, dat hij mij garen soude besoecken, soo het goed conde doen; dat hij weet selff van den ouden tijdt, dat mijne advysen altijdt gegaen hebben voor de moderatie gelijck nu doen die van den prins. De Edelen sijn veelen om mijnentwil te vroeger gecomen.
Mijne gebiedenisse aen de heeren en vrunden, vooral Maximianus ende Diocletianus11.
Den 4 Dec. 1631.
UE. dienstwillige broeder
H. de Groot.
D'heeren Meerman12 van Delft ende in den Hage13, neef de Bye14 van Alcmaer ende monsr Bogaerd15, die nu bij ons sijn, doen haere gebiedenissen.
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 4 Decemb. 1631. seyt Gallus niet procedeert de bonne foy; hout alle sijn advisen suspect.