Seer geleerde, treffelijke vrundt,
UE. bedenkinge, die deselve genomen heeft over het dicht ter occasie van mijn vertrek2, vinde ik goedt. Seer qualijk soude de ergernisse gemijdt hebben konnen werden ende lichtelijk soude men hemselve quaedt doen sonder mij goedt te doen.
Ik oordeele ook, dat uE. tot een volkomen poema een bequaem subject bedacht heeft, van den tocht van Constantijn na Rome3, 'twelk soo grooten gewicht
56
heeft medegebraght in de sacken van de werelt. De Grieken roemen Constantijn seer hoogh ende noemen den apostelen gelijk. Mij dunkt, dat hij geen quaedt prins en is geweest, sedert hij de Christelijke religie heeft aengenomen; maer gelijk de Christenen hem tot den hemel verheffen, soo sie ik, dat Zosimus4, een blint ijveraer in 't heidensch geloof, alles opsoekt, dat hij kan met recht met onrecht om hem te doen klein achten. Doch uE. seit wijsselijk, dat het den poeten recht is de fauten over te sien ofte niet te geloven van degeenen, die sij nemen tot stoffe van haer lof en tot een voorbeelt van deucht. UE. considereert wel, dat daer occasie sal sijn om te spreken van de heidensche en van de Christensche coustumen. Van de eerste heeft uE. genoegh voorschriften bij de Grieksche en latijnsche poeten ende de oude uitleggers daerop. Ook hebben weinigh voor onsen tijdt daervan niet onbequaemelijk geschreven Giraldus5 ende Rosinus6. De christelijke coustumen van die tijdt kan men sien in de Apologie van Justinus7, de werken van Tertullianus8, Cyprianus9, de consiliën van Neocaesarie10, Gangres11, Laodicea12, Ancyra13 ende het generael van Niceen14, 't welk gelijk ook dat van Eliberi15 in Spanje ende 't eerste van Arles16 in Walschlant sijn gehouden ten tijde van Constantijn. 'T beginsel staet mij wel aen ende soo voortgaende twijffele niet aen het duiren van het werk. Godt wil daertoe sijn segen verleenen ende uE. met sijne familie nemen in sonderlinge hoede.7/17 Augusti 1632.
UE. gantsch dienstwillige
H. de Groot.
Ik bidde doe mijne dienstelijke gebiedenisse aen de goede vrunden, insonderheyt
57
aen mijnheer de drossaerdt Hooft17, dien ik ten hooghsten ben geobligeert, ende aen d'Heere Doctor Coster18.