Desen comt met een extraordinaris, een dach voor den ordinairen dach affgesonden.
Vier dagen te voren is Eusebius2 wt het leger over Zeelant naer Vindex3 gereyst, die haest wederom hier wert verwacht. Off men tot die tijt sal wachten, gelijck veele meenen, eer men yet voren neemt, ofte devanceren, is onseecker, dan heeft Gracchus4 graeff Willem5 met Theodoretus6 ende Clemens7 bij hem ontboden.
Het secours, dat noch wt Duytslant wert van den viant verwacht, is gecontramandeert ende monteren de troupes bij Picolomini8 gebracht maer ontrent sessentwintych hondert mannen, waeronder sijn ses compangiën, die maer 120 mannen wtmaecken, soodat die d'advisen geven dickwels door de cornetten werden geabuseert. Men seyt (?) van grote legers, die in dat rijck alreede op de been sijn ende noch werden gelicht. Den stant van Duytslant is slecht voor de protestanten ontrent den Rhijnstroom; wat den Nedersaxen creitz sal resolveren, horen wij niet. Tot den tresves van Polen heeft men goede opinie.
Voor Manlius9 continueert men grote devoiren te doen. Serranus10 heeft geschreven een brieff van drie vellen, daerin hij alle sijne rhetorique gebruyckt om te permoveren, dat thuys soude moge commen, seyt noch lust noch bequaemheyt te hebben door den onlust om dienst te doen; claecht hij wert gehouden tegens gedaen beloften, daer niemant van en weet.
102
Met Cimon11 heb ick uE. voor desen laten weten dat nu niet oirboir is te spreecken. Caesar12 hadde mij geseyt, dat dese weecke yet soude geschieden; off het is gedaen en weet niet, dan hebbe hem vandage wederom door Fabius13 doen sommeren.
Van Pieter14 heb ik mijn opinie voor desen geschreven, hij dient ergens geëmployeert, daer gelt is te conquesteren; off dat bij Aelianus15 soude willen vallen ende oirboir sijn, kan uE. best considereren.
De Staten blijven noch acht dagen bijeen.
Tegens den sesten van de comende maent meen ick Phyrrhon16 te sien. Soo uE. goet vint met desen brenger te antwoorden, sult die terstont moeten bestellen, want ick meene hij haest comt. Iustini broeder17 sal mij die wel behandygen.
Desen 21 Iuly 1635.
Ick soude noch een brieff geschreven hebben, dan den tijt ontbreeckt mij.