Mijn Heer,
Ick heb op eenen tijt ontfangen de uwe van den tweeentwintychste ende negenentwintychsten Mey2, die ick pelle-melle sal beantwoorden, omdat aen de ordre des tijts in de saecken, die antwoorde vereyssen, niet en is gelegen ende eenyge dyngen in den eersten vervatet oock in den lesten wederom werden aengeroert.
Den ontfanck van de papieren3 sal hier aengenaem sijn, die bij gelegentheyt daer het hoort bekent sal maecken, gelijck mede de neersticheyt, die uEd. in het visiteren sal besteden.
Dat Felix4 ende de sijne de lust ende appetijt om haer te evertueren niet en wert gescherpt, seyt uEd. niet sonder groote ende bekende redenen, dewelcke Iovinianus5 overdenckende somwijlen seer wert gedegousteert, maer altemetdaertegens wederom overslaet, off met continuatie van weldoen het gepasseerde soo verde niet soude connen werden overwonnen, dat de begaen faute, indien niet aen de personen selffs, immers de hare noch t'eenyger tijt souden mogen werden erkent, waervan hij niet soude desespereren, indien sij conden verstaen te helpen drijven de wagen naer die rolt, hetwelcke een yder van sijn selven niet en kan vercrijgen, hoewel bij weynyge swaricheyt daerin wert gemaeckt.
Hetgene Humelus6 van Meurs ende Arles7 vermaent ende alles, wat die materie raeckt, soude wel cost siin8 voor Magog9, indien Humelus het wilde voor en laten stellen naer het behoort geassaisonneert. Ende wat soude hij vorder van die ende beter stoffe niet connen contribueren; ende met diergelijcke concepten maecken andere haer aengenaem. Het is bedenckens waerdych, als men op de nacomelingen siet10, off men niet altijt vooruyt behoort te sien vergetende hetgene achter rugge is, immers dissimulerende, ut carpant poma nepotes11, waertoe
341
mogelijck occasiën souden verschijnen, die Iovinianus niet soude versuymen waer te nemen, gelijck hij wel van meenynge wesen soude van nu aff seecker concept, dat hem door het hooft loopt, in het werk te stellen, namentlijck voor12 den13 outsten Groot oft Reig[e]rsberch14, indien beide15 bequaem oordeelt, alternative het secretarisampt16 van den17 iongen18 Gelhar19 te versoucken20, hetwelcke hoewel vrouch21 nochtans niet ontijdelijck soude wesen voor die eenyge iaren profiten wil derven22. Soo Sigthunius23 sulckx smaeckt ende yet weet bij te brengen, dat den wech daertoe soude faciliteren, digna res ets, de qua serio cogitet.Met Caesar24 houde ick mij gestadych besych, doch sonder veel te voorderen. Mij was belooft, een bijeencomste soude werden geleyt ende daerop blijve ick wachtende, doch indien in een dach twee, drie niet nader verneme, sal ick wederom naer hem toe moeten.
Aelianus25 meen ick, dat uEd. nu volcommen contentement heeft gegeven; indien yet resteert, sal garen sooveel mogelijck te rechte helpen.
Wat van Peter26 bij Numerianus27 sal connen vallen, sal men eerst connen weten, als hij een tijt lanck bij hem sal sijn geweest, ende, als uEd. goet soude vinden, dat men op sijnen voorslach arbeyde, soo waer dienstych tijdelijck het behoorlijck capitael wert versorcht, want dat vooren soude moeten gaen; mogelijck de vrienden van Domarus28 bij leenynge daer raet toe souden weten, hetwelck is te ondersoucken.
342
Amelant is noch stille.
Het besouck van den Heer Stella29 is mij seer aengenaem geweest, een persoon, gelijck uEd. wel seyt, van dewelcke veel is te hooren wetenswaerdych.
Cimons30 man is niet hier ende kan wesen, dat uEd. soowel het humeur van den man als sijnen last het miscontentement, dat hij geeft, soude mogen wijten; sal sien, wat ick van hem hoopen kan off door mij selven off door andere.
De goede tydyngen wt Brasil ende de conditiën van het veroveren van Porto Calvo sende ick uEd. hiernevens31.
Monsieur d'Aigebelle32, Frans capitain, die den mijnen onder couverte van den heer Rivet33 lestmael bracht, is tsedert hier geweest ende wederom vertrocken.
Men verwacht hier van Vranckrijck niet een defensyff oorloge op de frontieren van Picardie en Champangie, maer een vigoureux offensyff op den bodem van den viant, ende om hetselve te secunderen schijnt, dat, naer alle preparaten lopen, van dese sijde oock een notabel effort sal geschieden. Twee hondert sestig34 compangiën te voet gaen int velt35 ende heeft Cimon36 met Suenno37, Nordianus38, Dignerus39 etc. versocht zes duysent waertgelders; de ordres40 gaen tegens den41 twintich deser42. Veel meel43 wert gemalen44, veel Vriese ruters45 gescheept, ende
343
linscepen van 33 lasten46, waerwt men presumeert Vlaendren47 over zee48.Den lantgrave49 hebben wij tijdyngen, dat was op de frontieren van Embden ende Oldenburger-lant; eenyge seggen brieven te hebben, dat hij daer in was, alwaer sijn leger sal verstercken ende refraischeren.
Den generael Bannier50 subsisteert noch wel ende sal met alle dese remuementen, die op ander plaetsen geschieden, de keysers51 macht werden gedistraheert.
Den oversten Hogendorp52 vertreckt binnen twee, drie dagen, Beria53 gaet mede; Tanansus54 is noch niet ree geweest om met hem te reysen.
De groote visscherye, die haer scepen in zee sent, soude garen weten, hoe hare cappitainen haer sullen hebben te dragen tegen de Engelsche, ingevalle sy de vissers den tol willen exigeren; daerop sal moeten werden gedelibereert.
Desen X Junij 1637.
Het sal qualijck commen, dat, als uEd. de papieren sent, Iovinianus die aen Neeff55 niet sal connen overleveren.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijkcsten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 10 Iunij 1637. N. Reig.