eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    3219. 1637 augustus 22. Van N. van Reigersberch1.

    Mijn Heer,

    Ick soude garen, hoewel ick weet, dat uEd. van mij wt dese quartieren niet en verwacht, mij houden, sooveel ick kan, in den ordinaris train van correspondentie, waerom uEd. reeckenschap gevende van den ontfanck van uEd. brieff van den achsten deser maent2, die mij vandage acht dagen over Antwerpen wel is geworden, heb ick in recompensie van hetgene uEd. daernevens heeft gesonden hierbij gevoucht twee copiën, d'eene van een brieff van Bilderbeeck3, d'andere van die van den commandeur van de schansse van de Voorn4.

    Ick wil hopen, dat het trecken van hartoch Barent5 over Rhijn de Sweetsche armees in plaetse van defensive te gaen door dese diversie occasie van offensive te mogen gaen sal geven, dat ick oordeele die Croone dienstych, alsoo de besloten legers met groote costen niet connen werden gehouden ende lichtelijck seer dissiperen.

    Voor Breda is het eerst begonnen werck. Den viant is acht dagen geleden vandaer vertrocken nemende sijn mars naer boven; men vreest meest, soo schrijft men mij wt Den Hage, voor de Grave, Ravesteyn, Reurmonde ofte Venlo; doch was Staeckenbrouck6 met 40 compangiën paerden, Pynsen7 met een goet getal voetvolck mede in aentocht ende hoopte men die plaetsen, off daer dan den vianden wilde dreygen, met volck voor des viants aencomste behoorlijck souden werden voorsien, ende gaet het somersaisoen verde om de Grave, als daer volck binnen is, te belegeren.

    Het geeft hier materie van verwonderynge, dat men soo weynych van de Franse legers wt Henegau hoort ende wert daerwt besloten, sij niet notabels moeten bij de hant nemen. Verstandyge connen oock niet geloven, indien de

    513

    Franse macht in die quartieren sodanyge is als men wt Vranckerijck schrijft, dat den viant hem met eenyge belegerynge sal embarasseren.

    Tijdyngen wt de zee lopen hier, dat de veerthien fregatten, voor eenygen tijt wt Dunckercken gelopen, een goet getal van 20 off 25 buissen, andere seggen meer, souden hebben genomen; seeckere tijdyngen hebben wij niet, alsoo geen buissen mits den seer soberen vanck voor de eerste reyse noch wt de zee alhier sijn gecommen.

    De twee scepen van Suratte, die met drie wt Batavia achter waren gebleven, sijn sedert gearriveert, het eene hier, het andere in Hollant8; van de drie wt Batavia brengen sij geen tijdynge. Van West-indiën off Brasil hebben wij niet.

    De dispute over de iurisdictie, tusschen Amsterdam ende de provintie van Utrecht eerst ontstaen, daernaer tusschen Hollant ende de Generaliteyt, want die engageert haer voor Utrecht, wert meer ende meer levendych, souckende de gedeputeerde ter Generaliteyt hare respective provintiën tegens Hollant te engageren. Tot dien eynde is bij de vergaderynge van de Staten-Generael aen dese provintie geschreven een bericht, ende bij die van Hollant een contrabericht, maer ick kan niet mercken, dat de humeuren hier staen om haer in die saecke te verclaren, sijnde de groote autoriteyt ende het gesach, dat die vergaderynge haer aenneempt, soo hier als elders veele tegens de borst.

    Den Rade van State, die haer garen soude approp[r]ieren de iudicatuyre over die hare scepen ten dienste van den Spaengiaert hebben verhuyrt, waervan Hollant seyt de kennisse de ordinaris iustitie alleen toe te commen, meent men bij de Generaliteyt tegens Hollant wert opgemaeckt. Die het recht van Hollant meest soucken voren te staen, soude men garen deterreren ouder pretext. Het is de oude questie met een nieuwen naem becleecht, een goede inventie voor die gene willen empieteren.

     

    Desen 22 Aug. 1637.

    Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.

     

    In dorso schreef Grotius: 2(2 Aug.) 1637. N. Reigersberg.

     

    En boven aan de brief: Rec. 9 Sept.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., M 11 g. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 377. Antw. op no. 3202.
    2 - No. 3202.
    3 - Bijlage no. 9; Henrick van Bilderbeek was agent van de Staten in Keulen.
    4 - Johan van Brakel; zie bijlage no. 10, p. 838.
    5 - Bernhard, hertog van Saksen-Weimar.
    6 - De luitenant-generaal Jhr. Thomas van Stakenbroeck.
    7 - De kolonel Willem Pijnssen van der Aa.
    8 - Het betreft hier een gedeelte van de retourvloot, die op 29 december 1636 onder bevel van Hans Putmans uit Batavia vertrokken was. Deze vloot bestond uit de volgende schepen: de Banda (aangekomen in Texel op 31 oktober 1637), de Zutphen (aangekomen in Zeeland op 2 januari 1638), de Prins Willem (verongelukt in Straat Soenda op 3 januari 1637), de Nieuw Zeelandt (aangekomen op 2 augustus 1637 in de Wielingen), de Leeuwarden (aangekomen in Texel op 31 oktober 1637). Op 10 januari 1637 vertrok de Enckhuijsen, onder bevel van Jan Evertsen uit Batavia om zich bij deze vloot te voegen. Twee andere schepen, de Swol en de Emilia waren uit Suratte vertrokken. Deze laatste arriveerden resp. op 19 april en 21 april in de Tafelbaai. Met de drie uit Batavia afkomstige schepen worden de Banda, de Zutphen en de Leeuwarden bedoeld. Zie ook nos. 3253, 3286 en 3350.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]