Laus Deo, ut Amsterdam, desen 9 October 1623.
Mijnheere,
Ick ben seer besych geweest, ende men hoort hyer weinyche seeckere tijdinge, darom heb ick in veerthien dagen niet geschreven. Ick sal nu voldoen uE. begeerte ende gesamentlijck bij ordre uE. twee brieven, den eenen van den 15, den andren van den 23 September,2 beantwoorden.
Ben blijde dat uE. hoope wert gegeven van betalynge. Die dient tewegegebracht, soo om daer te blijven, als om in consideratie te commen, soo men dienstych oordeelde te handelen van reconciliatie. Ick sal in Den Hage commende met den man van de hanschoenen3 daervan voor sooveel geraden is spreecken, doch waere mij alvoren noodych openynge dat sulckx soude behooren ende connen geschieden. Quade ende oneerelijcke conditiën dienen niet aengenomen; goede sullen vooralsnoch qualijck sijn te becommen, tenware bij de heeren van den rade aldaer daertoe wierde gearbeyt. De landen hebben sijne Majesteyts gunste seer van doen. Het gegeven gelt ende de hoope die men heeft van meerder te becommen, verweckt sijne Majesteyts gunste ende aensien.4 't En ontbreeckt
221
maer dat men daer de occasiën niet en kan off wil gebruicken. Wil uE. met Aerts[sen] ofte Vosb[ergen]5 oock hebben gesproocken, men sal daer occasie toe soucken.UE. oordeelt wel dat d'Apologie6 die saecke niet seer sal helpen bevoirderen. De alteratie, die somyge daeruit hebben genomen, is versch. Dieghene die niet en sijn geangageert in de partije vinden die wel gestelt; oordeelen dat uE. daerin meer voor het publyck als voor u particulier hebt gesorcht; dan dien prijs is noch te geven. Conde men middel vinden om met seeckere eerelijcke conditiën u in 't lant te brengen, de reste soude wel volgen. In dese stadt heeft uE. veel vrienden, somyge oock van aensien. UE. soude groote winste hier met de prattijcke connen doen. Soo ick hier blijve, sal sonderen off men hier eenych devoir voor u, soo de saecke van andere wiert gemoveert, soude derven doen.
Ick en kan niet wel verstaen wat uE. meent van de veranderynge die uE. schrijft dat men wel soude willen doen in formam legitimi principatus medii inter Veneticum et Polonicum; veel min wie die soude willen tewegebrengen ende tot wiens voordeel, gelijck ick mede niet en doe van de handelynge met Vranckerijck. Wilde daer wel nader van wesen geïnstrueert. Vranckerijck can met gelt nu veel doen.
Tot het heffen van den duisensten ofte hondersten penynck connen veel steden niet verstaen, ende soude verloop van volck ende neerynge causeren. Andere middelen sijn qualijck pratticabel ende connen niet helpen. Het oxhooft wijn is verhoocht met vier gulden. Die beswarynge brengt in dese stadt voor het halff jaer maer negenduisent guldens in; wat heeft dat te beduiden? In Zeelant is het gemael met vier stuvers op de sack verhoocht. Het point van beschrijvinge van den hondersten penynck te heffen ende te betalen interest, die denselffden soude willen verdubbelen tegens den pennynck seven, is affgeslagen. Men meent dat het op lijffrenten aen sal commen, ende dat tegens den penynck acht. Doch die middelen kanckeren te seer, ende soolange men geen lopende middelen en vint, isser geen seeckeren voet op het oorlooch, noch geen hoope van handelynge van tresves; consequentelijck connen onse geallieerden seer considerabel sijn.
Ick comme nu tot uwen van den 23 September. Van het uitslaen van ons volck wt Emden is niet; ter contrarie, soo is die stat voor onsen staet wel verseeckert. Daer is van ons volck binnen tusschen de derthien- ende veerthienhondert man; sijn bereyt, soo eenych peryckel van Tilly7 off andere naeckt, sooveel meer volckx als men goetvinden soude te ontfangen. Dit comt wt den mont van den president van de schepenen, Bicker, die daer in commissie is geweest.8 Ontrent de stadt leyt noch eenych volck. Stockhusen9 is met drie compangiën beset. Tilly is vertrocken vijff mijlen boven Bremen. Van Bethleem Gabor10 wort veel wederom gesproocken, weinych gelooft. De Compangie equipeert twaelff seer schoone schepen, nemen soldaten aen, versien haer van goede ammunitie. Tegens het laeste van November sullen sij t'seyle gaen.
Sijn Exc.tie heeft een aenslach gehadt op Goch,11 sonder succes; heeft die niet geattenteert. Het schijnt hij niet raetsaem vint yet te attenteren. Van het huwelijck van Engelant wert hier vremt gesproocken, doch sonder kennisse. Somyge seggen het huwelijck aff is, andere dat hij comt om de agreatie van het parlement te faciliteren.12 Van handelynge van tresves hooren wij niet. Men meende den ambassadeur van den keyser, die onlanckx in
222
Den Hage is geweest,13 daervan soude spreecken, maer men weet niet warom hij gecommen is. Hij is noyt gehoort. Wt wat reden sal uE. wt de bijgaende copie sien.14 Dat is seeck(er) dat men met Spaenge sonder den keyser niet handelen en can, tenwaer wij de avantage te water wilden quiteren ende het oorlooch te lande alleen voeren.Van Slatius' bouck15 wert weinych gesproocken: de luden beginnen die oude dingen moede te worden. Men spreeckt nu van de doleanten ende contradoleanten; de eene beclagen haer over de administratie van de bewinthebbers, andere vinden die goet. Men is vast besych om de reeckenyngen van de Compangie te hooren, daer men niet in en vint dat men garen soude.
U swager den rentmeester is met sijn bruit16 over agt dagen vanhier gereyst. Gisteren meent men dat hij sijn eerste geboth17 in Zeelant heeft gehadt. Sijn broeder18 is noch hier ende wert geseyt een joffrou die uE. huisvrou wel kent te vrijen; sij heet joffrou Van Baerle.19 Soo daer yet is, sal dat garen verstaen ende altijt blijven, mijnheere,
uE. seer dienstwillygen vrient, die ghij wel kent.
Den advocaet Boreel20 ende mag[istraet] Brasser21 doen u seer groeten. Ick recommandere mij aen u huisvrouwe.
Opschrift van de brieven van credentie: Reverendis, illustribus, generosis, magnificis, nobilibus, honorabilibus, prudentissimis nostris et Imperii Sacri fidelibus, dilectis nostrarum ditionum Belgicarum Ordinibus et Statibus, coniunctim, et divisim, Geldriae et Hollandiae, [etc.].
1 October 1623, Dominica. Dese antwoorde was belast mondelynge te doen, doch soo hij die bij geschrift wilde stellen, was geordonneert sulck toe te laten. Valkenburg23 drouch de antwoorde.
223
Antwoorde: Dat de Staten-Generael der Vereenychde Nederlanden in 't examineren van de stucken, aen den agent Valckenburch bij de E. heere Grammay gelevert, niet en connen treden sonder te misdoen aen de hoocheyet van de landen, voor ende aleer deselve heere Grammay overlegge behoorlijcke ende aennemelijcke credentie van de keyserlijcke Majesteyt bij dewelcke blijcke dat sijne keyserlijcke Majesteyt geen opperheyt en pretendere op de hoocheyt deser landen.
Men seyt desen ambassadeur quam om te ondersoucken wat recht den keyser heeft op Overijssel, Rijcksteden, Utregt ende de abdije van Reynsburch.
Adres: A monsieur/(mo)nsieur Grotius.
In dorso schreef Grotius: 9 Oct. 1623 N. Reigersberg.