Mijn Heer,
Over acht dagen van Socrates2 commende hebbe ick uEd. geschreven, dat min hope van Alcaeus3 is, overmits Cimon4 sonder Vindex5 met Mustafa Bassa6 in gespreck niet en wil commen ende Virginius7 toont daer geen genegentheyt toe. Calaber8 kan niet verstaen men Theodoretus9 off Clemens10 cassere; bij11 Aristoteles12 is cleyne directie ende weynych apparentie van beterynge. Manlius13 meent men, dat selffs ontslagynge sal versoucken, siende het anders niet wesen mach.
Aisma14 is nu bij Aristoteles15 ende heeft Iovinianus16 wt de discoursen van sijne confidente gemerckt, dat hij impressie geeft, alsoff Sophi17 met gelt licht alles bij de Rose18 sal quiteren. Van wat insichten hij is, weet ick niet, maer vint groot credyt bij Hanno19 ende meer andere, soodat geen apparentie is door deselve te beleiden, dat yemant anders met Xenocrates20 spreecke.
548
Den hartoch van Bouillon21, die hem noch voor de catholycke niet heeft verclaert, meent men, dat bij de religie sal connen werden geconserveert; hij crijcht aenschrijvens van veel treffelijcke personen. Bij die occasie heb ick hooren spreecken, hoe dat een raetsheer van Aix, catholyck sijnde, door het lesen van de Schriftuyre van de religie is geworden, ende ingestelt heeft een bouck tegens de catholycke, soo bondych, dat niet treffelijcker en is gezien22. Soo dat ware te becommen, bidde, dat ick een exemplair mach crijgen.
Ich heb gesien de cronique van Crymasus(?) in Brabant gedruckt23, inhoudende een trefflijck elogium van den advocaet24.
Den heer Beveren25 staet op sijn vertreck naer Engelant.
Desen 23 Feb. 1636.
Caesars26 volck, die ick over twee dagen van nieuws heb gesproocken, beloven int corte wat goets te sullen doen.
Sozimus27 ende de sijne spreecken van veertych nieuwe regimenten, die elck van tweeduysent man boven de oude troupes sijn gelicht.
Quast28 is ontslagen ende wacht men eerstdaechs sententie van de ander gevangen cappiteyn29.
Van uEd. soon30, off hij bij de heer cancelier blijft, hoor ick niet.
Adres (met andere hand): Mevrou Mevrou De Groodt tot Paris.
In dorso schreef Grotius: 23 Febr. 1636 N. Reigersb.
En boven aan de brief: rec. 8 Martij.