eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    2386. 1635 december 11. Van N. van Reigersberch1.

    Mon frère,

    Ick ben niet weynych verwondert geweest, dat ick bij soo veel goede occasiën, die alle de werelt brieven hebben gebracht, alleen niet en ben met de minste letter gefavoriseert. Wat de oorsaecke is, kan ick niet imagineren, want de menichvuldicheyt van mijne brieven mij genoch stelt buyten schult van de minste naelatycheyt. Dit is den vierden2 van die uEd. teffens sullen werden gelevert; ondertusschen isser een andere3 den ordinaris wech gegaen, ende dat in den tijt van veerthien dagen. Dan eer mij verder te beclagen wil ick sien, waeraen de faute is.

    Hier hebben wij naer de receptie van den ordinaris4 ende extraordinaris5

    391

    ambassadeurs van sijne M.teyt6, voorleden vrijdach gedaen, niet gehadt als een complimentaire audiëntie met overleveren van twee brieven van den conynck, inhoudende sijne M.teyt niet alleen met verwonderynge, maer genouchsaem met estonnement hadde verstaen, dat niet iegenstaende soo solemnelen tractaet ende belofte daerbij gedaen, aen dewelcke sijne M.teyt int minste niet hadde gemanqueert, naedat wij den conynck ende andere princen in het oorloge hadden geëngageert, wij sonder de minste notificatie niet alleen naer aenbiedynge van handelynge int particulier hadden geluystert, maer oock in handelynge waren getreden7, sommerende waerin wij ons van den conynck hebben te beclagen; dehorteert voorts daerin voorts te varen; dan voor conclusie voucht daerbij, dat, bijaldien men immers goet vint daerin te continueren, dat hij sijne ministres hadde nader order gegeven.

    Dit is in effecte de substantie van de brieven, op gisteren met de eerste audientie overgelevert; off deselve mij is wel gerelateert, weet ick niet. Wat de leste clausule seggen wil, wert gedivineert; mijns oordeels, in cas men siet, men in het handelen souckt te continueren, sullen de ambassadeurs willen werden vanwegens den conynck, dat niet wel sal connen werden geweygert, geïntromitteert, om soo Davi te wesen in comoedia8. Soodat het hem laet aensien, dat weynych succes van het begonnen werck is te hopen, bijsonder bij de Franse oppositie, comende de contremine van de Westindische Compangie, die met groot getal van gedeputeerde aen commen houden men tot geen besluyt en come als onder de belofte, haer bij het octroy gedaen, dat is haere Compangie te mainteneren. Om welcke nochtans te dissolveren ende haer te ontrecken de conquesten, in Brasiliën alrede gedaen ende verder te doen, den conynck van Spaenge9, onder vergoedynge van een goede somme van penyngen, nochtans meest tot de handelynge wert geporret.

    Den gouverneur van Schenckenschans, Eynouts10, hout men, dat van sijne quetsuyre is overleden. Soo lange de onse het fort of het spuy ontrent het sluysken niet en hebben, can men den viant het wt- ende ingaen, ververssen van volck ende behouften niet beletten. Men heeft opinie gehadt, dat den viant het huys te Bilant voorhadde te forceren ende sijn op de comste van eenyge troupes te Cleeff de patenten aen onse guarnissoenen wtgegaen geweest, het rendevous tot Nimwegen geleyt, dan schijnt nu den viant alleen een convoy heeft gedaen.

    Somyge meenen, sijn Ex.tie11 vrijdach van Aernhem vertreckt ende voorts naer Den Haege comt, alwaer sijne presentie wel nodych wesen sal, want het tijt wordt om te letten, soo wij wt het oorloge niet en comen, gelijck ick qualijck sien, hoe wij gevouchelijck sullen, hoe wij het sonder confusie continueren. Het seyl soo hoge te voeren, dat is sooveel volckx te onderhouden, sullen alle de provintiën eenparych moeten verclaren dat onmogelijck is; tot verminderynge van compangiën, al waer het met vermeerderynge van volck - soo swack sijn deselve mits de schaersheyt van het gelt - weet ick niet, off men reputatie genouch sal oordeelen. Wij en staen vrij in de beste postuyre niet ende het quaetste is, datter gebreck is van goet beleyt, autoriteyt onder de regieringe ende voornemenlijck van trouwic-

    392

    heyt. Elck souckt sijn selven, vele decus publicum. Groote clachten overal, sed plus quaerimoniarum quam remedii. Die de Staet lieffhebben ende met kennisse het binnenste doorsien connen haer over den stant derselver niet als ten hoochsten bedrouven. Ende is het quaetste van allen dat, in plaetse elck het sijne tot affkeer van de publycke swaricheyt soude contribueren, het meestendeel besyck is om binnen luyden te vinden, die alles connen lijden, alles approberen.

    Van uEd. soon12 hebben wij noch geen tijdynge, daer wij naer verlangen. Desen morgen seyde mij den iongen Camerarius13, dat den heer rijxcanceler den negenden Nov. - off het was ouden off nieuwen stijl, weet ick niet; dan presumere oude - tot Straelsunt was, met meenynge naer Sweden te vertrecken, doch dat den heer van S.t Chaumont14 hadde gesonden om sijn Ex.tie alvoren te spreecken, die oock een edelman aen den heer van S.t [Chaumont] hadde gedepecheert ende tijt ende plaetse geassigneert.

    Den lantgrave15 hout men niet, dat noch finalijck is verdragen. Gallas16 seyt men, dat op sijn tocht naer Lorraine sijn leger wel thienduysent men heeft verswackt.

    De Franse ministres tonen, of hope waer, dat den conynck van Engelant17 mede in de ligue soude sijn te trecken; andere houden dat buyten hope.

    Men geeft hier voor, dat den comte de Soissons18 haest een leger sal hebben compleet van 25000 te voet, 5000 paerden.

    Hier siet men met grote compassie seer grote miserie onder de Fransoisen, die veele, oock luyden van goet fatsoen ende buyten twijfel van extractie, bedelen ende in de uyterste extremiteyt sijn bij faute van betalynge. Luyden van fatsoen (?) adviseren, dat sij 's nachts in Den Bosch de doden ontgraven, die des daechs sijn begraven, om haer te behelpen met de dootcleeren tot linnen ende de kisten tot brant. In andere steden siet men geen min armoede, waerwt metter tijt, soo geen ander ordre wert gestelt, meerder desordre soude connen volgen. Men verwachte monsieur Heuft19 met gelt, dan naer ick verstaen, soo en brengt hij geen, ende wert gepretexeert geen convoy en was om het over te voeren. Ondertusschen geeft men hope aen die haer scepen voor Rochelle sijn gesoncken, dat sij eerstdaechs haer betalynge sullen hebben20 ende dat monsieur de Bulion21 aen mons.r Heuft alreede assignatiën daertoe heeft gegeven, hetwelcke bijaldien waer is, den heer Pauw22 sonder schade daer wel aff sal commen; oock soo kan ick aen de discoursen van de sijne ende sijne brieven wel mercken, dat hij al goet Frans heeft geleert, want sij desen staet in het ongelijck, Vranckerijck in het gelijck

    393

    t'eenemael stellen, met verseeckerynge den conynck sonder desen staet verclaert niet te sullen handelen, nochte intentie gehadt te hebben te handelen. Seyt oock over alles, wat nopende de handelynge tusschen den conynck, den keyser23 ende Spaengen is gepasseert, dat is soo veel als hem daervan is genotificeert. Van een generale wisselynge van gevangenen wert gesproocken.

    Het proces, dat de cappitainen wert gemaeckt, is noch niet voltrocken24.

    De ceurvorst25 is in Engelant al gearriveert.

    Dit is een sommier recyt van alles, dat ick heb weten te versamelen, met die intentie van uEd., gelijck ick voor desen hebbe gedaen, tweemael, ten minsten eens sweecks te adviseren, ten ware het uEd. verveelde, dat ick daeraen oordeelen sal, indien uEd. brieven schaers ende mager commen.

    UEd. seer geaffectionneerden ende
    dienstwillygen broeder
    N.v. Reigersberg.

    Desen XI Decemb. 1635, des avonts ten acht uyren.

    Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, ambassadeur van de coninginne ende croon van Swede bij den Alderchristelijcksten coninck Tot Paris.

    In dorso schreef Grotius: 11 Dec. 1636 (sic) N. Reigersberg.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., M 6 n. Eigenh. oorspr. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 239.
    2 - Vgl. no. 2385, aanhef.
    3 - No. 2385.
    4 - Hercule Girard, baron van Charnacé.
    5 - Urbain de Maillé, markies van Brezé.
    6 - Lodewijk XIII van Frankrijk.
    7 - Vgl. no. 2347, p. 333 n. 10.
    8 - Vgl. Horatius, Sat. II, 5, 90/1: Davus sis comicus.
    9 - Philips IV.
    10 - Kapitein Einhouts; vgl. no. 2385, p. 389 en n. 12 aldaar.
    11 - Frederik Hendrik.
    12 - Cornelis, door zijn vader naar Duitsland gezonden om er o.a. de Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna te ontmoeten.
    13 - Joachim Camerarius, zoon van de Zweedse gezant in Den Haag, Ludwig Camerarius.
    14 - Melchior Mitte, graaf van Miolans, markies van St. Chaumont.
    15 - Wilhelm V, landgraaf van Hessen-Kassel.
    16 - Matthias, graaf Gallas, keizerlijk bevelhebber.
    17 - Karel I.
    18 - Louis de Bourbon, graaf van Soissons.
    19 - Johan Heufft, bankier te Parijs, met wie zowel de Zweden als de Fransen relaties onderhielden.
    20 - Vgl. Grotius' schrijven aan Van Reigersberch dd. 24 maart 1628 (dl. III no. 1242, p. 269).
    21 - Claude de Bullion, surintendant des finances.
    22 - Adriaen Reyniersz. Pauw; hij wachtte te Parijs nog steeds op zijn terugroeping.
    23 - Ferdinand II.
    24 - Zie hierover o.a. Vossius' brief aan Grotius van 17 maart 1636 (dl. VII).
    25 - Karl Ludwig van de Palts; zie no. 2317, p. 285 n. 3.