361
Ten bewijze van de achting die de koninginne had voor den afgezant de Groot, en van de oprechtigheit der verhaalde verzekering [de verzekering ‘van 't goed opzet van hare Majesteit om te volharden in 't voornemen van den overleden koning, om nevens de geallieerden het oorlog voort te zetten of een goeden vrede te maken’], strekt ons zijn schrijven van den zevenentwin[ti]gsten der volgende maandt:
Zondag laastleden2 heeft de koninginne-regente aan mij gezonden mijnheer d'Avaux3 met twee originele brieven aan hare Majesteit geschreven, den eenen bij den keizer in 't Latijn, den anderen bij de keizerinne in 't Spaansch, beide inhoudende de condoleantie en vertroosting passende op den tijdt in zeer goede termen. Des keizers brief behelst daarenboven aanmaning om de bijeenkomst tot den vrede, daar zoozeer naar word verlangt, te vorderen.
In 't midden van denzelven brief leest men:
De sententie,4 voordezen bij commissarissen gewezen tegen den hartog van Espernon, is bij 't parlement nul verklaart, en belast vannieuws te informeren. De hartog van Elbeuf heeft ten gelijken einde request ingelevert, noemende den gewezen kardinaal zijn hooftvijand.
... schreef hij in de bijlaag van dezen brief:
Dit is hierontrent op te merken dat de koning bij 't vellen van die vonnissen is tegenwoordig geweest ... Dit voorbeelt zoude 't Hof van Hollandt behoren te volgen, op de instantiën van de erfgenamen van den heer van Oldenbarnevelt5 en Hogerbeets.6