eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6445. 1643 september 26. Aan N. van Reigersberch.1

    De heer Vossius, verhalende in een brief aan den raadsheer G.R. Doublet 't verblijf van zijn zoon te Parijs,2 schreef een brief deswegen van den heer Rivet3 ontfangen te hebben, waarin hij hem onder anderen toewenscht dat hij zijn zoon hier te lande door Godts genade

    573

    weder mocht ontfangen, geheel vrij van alle besmettingen van wangeloof, dat in Italië en diergelijke plaatsen heerscht. Waarop zich Vossius aldus liet hooren:4 ‘Dat laatste woord heeft mij eenigzins geraakt, wijl ik vermoede dat hij daarin zijne gedachten laat gaan dat hij zijn optrek heeft aan het huis van den doorluchtigen Zweedtschen afgezant. Want ik zeer wel weet, hoe afkeerig hij van hem geweest is, zoo ras hij zijn voeten gezet heeft in deze landen’. De zoon van Rivet5 poogde echter den heere de Groot een anderen indruk te geven wegens zijn vader. Wanneer de heer de Groot den Zweedtschen heer Spar in Herfstmaandt tot Sint Denys uitgelei deed, bevond zich in 't gezelschap van dien heer ook de zoon des heer en Rivet. Zoo ras hij dat verstont, liet hij dien ook in de kamer komen.

    Die - schreef hij aan zijn zwager Reigersbergen - ingekomen mij zeide dat zijn vader mij zeer hoog estimeerde. Ik zeide daarop niets anders dan dat monsieur Rivet zijne vader zich zeer abuseerde, menende dat ik het bederf zocht van die van de religie in Vrankrijk, daar ik in tegendeel met alle middelen hadde gearbeidt om de declaratie tot conservatie van hunne vrijheit6 te doen vernieuwen, op de beste forme en zonder tijdtverlies. Hij zeide dat zijn vader gansch niet geloofde dat ik quade intentie zouw hebben tegen die van de voorschreven religie. Ik zeide dat hij zulks hadde geschreven.7 Meer woorden vielen tusschen ons niet. Hier zijn bij geweest vele Zweedtsche edelluiden, de heer Hambraeus8 en anderen.

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 357-358. Mogelijk tezamen met no. 6446. Beantw. d. no. 6462.
    2 - Aan zijn vriend, de raadsheer George Rataller Doubleth (1600-1655), had Gerardus Joannes Vossius geschreven dat zijn zoon Isaac gezond en wel uit Italië was teruggekeerd en thans ten huize van Grotius verbleef (Vossii Epist., p. 466-467 no. 478).
    3 - Epist. ad Vossium, p. 274-275 no. 363, brief van André Rivet aan Vossius dd. 18 december 1643.
    4 - Vossius aan George Rataller Doubleth, dd. 6 januari 1644 (Vossii Epist., p. 471-472 no. 484 en Vossii Op. Epist., p. 354 no. 664).
    5 - Claude Rivet, ‘monsieur de Montdevis’, was in de week van 9 tot 15 augustus in Saint-Denis getuige geweest van Grotius' afscheid van de Zweedse edelman Erik Larsson Sparre af Ulfåsa of Axel Carlsson Sparre af Sundby; zie nos. 6363 en 6383.
    6 - Grotius had een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de ‘Déclaration portant que les religionnaires jouiront de l'exercice libre et entier de leur religion, conformément aux édits, déclarations et réglemens’ van 8 juli/3 augustus 1643.
    7 - De onaangenaamheden van de Haagse hofpredikant André Rivet zijn vooral te vinden in diens Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum (BG no. 298 en BsG no. 319).
    8 - De Zweedse theoloog en oriëntalist Jonas Hambraeus (1588-1671), predikant van de lutherse gemeente te Parijs (SBL XVIII, p. 82-83).