eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6899. 1644 juni 6. Van G. Keller.1

    Hochedler, gestrenger herr ambassadeur, hochgeneigter herr,

    Von hier auss ist wenig sonderlichess vnndt guetes zu berichten, weiln die herren käyserl. gesandten, an statt zur wurcklichen handlung zu schreiten,2 der herren königl. Schwedischen Excell. erst entbiethen lassen:3 1. Dass sie nicht ohne Dennemarck tractiren könten. 2. Wehren zue Münster in den Frantzösischen vollmachten4 solche mängell gefunden worden, ohne deren emendation man an käyserl. vnndt Spanischen seithen man mit selbigen auch wenig beginnen könte. 3. Hetten sie ihre vollmacht in bester forme, vnndt so guth, alss vor diesem graff Kurtz5 gehabt. Dass letztere muss man glauben, biss man ess siehet, auch ehe davon nicht iudiciren, die beede ersten aber zeigen nur allzu viell an ihr schlechtes verlangen zum fortgang der tractaten, dan ob sie schon, vf beschehenes fragen, ob Dennemarck alss parthey oder interessent mit tractiren solte, geantwortet haben, dass gestalten sachen nach keine interposition mehr von dannen zuhoffen wehre, sondern selbiger könig alss parthei auch handlen muste, so wollen sie

    467

    gleichwoll weiter im werck nicht herauss, lassen auch weder vollmacht noch anders ichtwass so zu beförderung der sache dienlich were, sehen. Müssen wir also warten, wo Godt noch dass werck hinauss führen wolle.

    Hertzog Roderich von Würtemberg,6 nach dem er sein erbiethen, die käyserl. gesanten zubesuchen, nicht erhalten können, ist gestern von hinnen vf Oldenburg verreiset. Die conferentz zue Harkoten hat alss heut sollen vor sich gehen, nach dem aber m[onsieu]r de Avaux wegen einess fieberss sich entschuldiget,7 muss ess noch etwass anstehen. Zue Minden seindt die auss commandirte fuess volcker wieder einkommen, die rheuter aber gehen noch gegen den feindt,8 zusehen wie sie ihm etwass abhaben mögen.

    Ich bin darmit vnndt verbleibe allezeit,

    Ew. Excell. gehorsamber diener,
    G. Keller m.pa.

    Ossnab[rück], den 27. Maii anno 1644.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 21 Iunii.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 12, 105. Eigenh. ondertek. Georg Keller was secretaris van de Zweedse gevolmachtigde Johan Adler Salvius.
    2 - De keizerlijke gevolmachtigden Johann Weichard, graaf van Auersperg, en Johann Baptist Krane hadden verklaard dat hun instructies van 15 juli 1643 niet voorzagen in het aanvaarden van een andere vredesbemiddelaar dan de koning van Denemarken. In een schrijven van 17 mei had keizer Ferdinand III zijn standpunt in de kwestie van de uitwisseling van de volmachten bekendgemaakt: onder geen beding mochten de gevolmachtigden afwijken van hun instructies (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 423-426, p. 431-433 en p. 453-457).
    3 - Raban Heistermann (Heystermann), deken van de collegiale kerk van Sint Jan te Osnabrück en kanunnik van Lübeck, onderhield de verbindingen tussen de Zweedse en keizerlijke delegaties. Op 24 mei/3 juni bracht hij de inhoud van het keizerlijk schrijven van 17 mei ter kennis van de Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 225-227, en Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 461-463).
    4 - De kritiek van de keizerlijke gevolmachtigden op de Franse volmacht van 20 september 1643: 1. de tenaamstelling van de volmacht op de minderjarige Lodewijk XIV, zonder ondertekening van de regentesse; 2. in de inleiding was een rechtvaardiging van het optreden van koning Lodewijk XIII tegen de keizer opgenomen; 3. de volmacht bevatte het voorschrift dat de Franse gevolmachtigden alleen in overleg en met instemming van de bondgenoten over een vrede mochten onderhandelen (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 204-205; Acta pacis Westphalicae; Diarium Volmar I, p. 114-121, en Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 349-361, p. 376-382, p. 399-409 en p. 423-426).
    5 - Rijksvicekanselier Ferdinand Sigmund, graaf Kur(t)z von Senftenau, had in 1638 met de toenmalige Zweedse ambassadeur Johan Adler Salvius onderhandeld over een afzonderlijk vredesverdrag (Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 70-88 en p. 101-112). Bij die gelegenheid hadden de onderhandelaars hun volmachten getoond (Acta pacis Westphalicae; Diarium Volmar I, p. 56, en Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 226).
    6 - Roderich (Frédéric-Rodrigue) van Württemberg had zijn ontslag genomen uit Frans-Weimarse legerdienst. In Munster had de jonge hertog met de keizerlijke gevolmachtigde Johann Ludwig, graaf van Nassau-Hadamar, gesproken over zijn terugkeer in keizerlijke gunst. Op 29 mei kwam hij in Osnabrück aan. Op een Franse pas hoopte hij over Hamburg door te kunnen reizen naar Kopenhagen en Stockholm (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 436-437, p. 443-444, p. 447 en p. 450, en Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 215 en p. 227).
    7 - In Harkotten zouden de Zweedse en Franse gevolmachtigden elkaar op 28 mei/7 juni ontmoeten. In verband met een plotseling opgekomen ziekte van de graaf van Avaux moest de bijeenkomst uitgesteld worden (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 224 en p. 233, en Die Französischen Korrespondenzen I, p. 252-254).
    8 - Zie no. 6886. Ruiters van de Zweedse kolonel Wolf Heinrich van Isenburg joegen in de omgeving van Minden op rondtrekkende keizerlijke eenheden (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 250 en p. 252-253).