eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7192. 1644 december 12. Van H. Appelboom.1

    Illustrissime et excellentissime legate, domine observandissime,

    Deum sacrae regiae Maiestatis armis fortunam velut comitem adiunxisse merito laetabuntur felicitatem nobis non invidentes. Praeter captas et triumphi in modum in Suediam abductas naves2 successus non defuit fortitudini marescalli Torstensonii. Cum iam undique in angustum cogerentur copiae caesareae penuria commeatus,3 Gallasius 11/12 Novembris sub intempesta nocte pabulatores adiunctis 1500 praesidiariis emisit. Hi petierunt Eislebam4 frustra renitentibus oppidanis; ignem iniecerunt quatuor aedi-

    231

    bus, domos spoliarunt nec a templis sacrilegas marrus abstenuerunt, donec oppidani collectis animis ac viribus armati hostem urserint, ut praeda hactenus potita contentus retro vestigia ferret. Re comperta de emissis Gallasianis cohortibus marescallus Torstensonius potissima parte suorum equitum iam lucente die in conspectu hostilium castrorum Eislebiam versus tendit. Hostis nocte sequenti trepidam fugam capessens castra sua deseruit, relictis curribus, aliquot tormentis, sarcinis et plurimis invalidis militibus; Strasfordiam palantes ferme cohortes suas duxit, ubi binis maioribus machinis depositis confestim Magdeburgum versus fugam intendit. Nostrates in castris animadvertentes hostem loco cedere editis tonitruis bellicis signa dedere. Marescallus Torstensonius auditis tormentorum fragoribus, rei magnae ut erat momentum agi suspicatus, consilio mutato regressum maturat. Interea nostrates speculati, ne quid insidiarum lateret, deserta hostilia stativa adoriuntur et quicquid residui inveniebatur abducunt. In castra cum duce reversos hostem e vestigio insequi defatigati equi non patiebantur.5

    Abductis iam e castris caesareis curribus et quicquid impedimentorum ibi erat, cunctorum ignari revertuntur supra memorati pabulatores cum praesidio; quos nostrates ita exceperunt, ut pauci saltem fuga sibi consulere possent. Inter captos sunt praefectus quidam vigilum, praesidii ductor tribunus Donabius, aliquot equitum magistri et capitanei atque minoris conditionis officiales praeter turbam gregariorum. Coningsmarkius, ad Egelam tum constitutus,6 si praesto fuisset ad internecionem, deleri potuisset hostis. Zerbestam versus7 illico marescallus Torstensonius bina equitum millia et unum peditum ire iussit, ut si hostis fluvium Magdeburgi transire conaretur, in ipsum irrumperent, alias etiam commeatus copiam ipsi praeciderent. Marescallus Torstensonius - ex cuius Excellentiae literis singula haec habeo8 - hostem modo implicitum et attenuatum adeo sese conclusisse sperat, ut per Dei gratiam vix sine magna clade ac ruina elabatur.

    Literae Hamburgo referunt nihil quicquam cognosci de aliqua navali expeditione in Dania,9 nec facile ullam fieri posse hiberno hoc tempore deficientibus officialibus, nautis et aliis necessariis. Omnia ut a perturbatis procedere. Aulam quoque Danicam summo esse maerore perculsam ex decessu magni cuiusdam viri, uno ore ab omnibus memorari e Dania illuc venientibus.10 Coniectura est de regis filio natu maximo.11 Marescallus Hornius stativa sua Londiniae in Scania12 habet. Helmius Wrangelius armata vi recepta Haderslebia partem copiarum in Juthiam misit, partem ad Ripam invaden-

    232

    dam duxit.13 Danicus miles Gluckstadio se movere non velle nisi prius adepta stipendiaria pecunia atque solo pane militari, ut hactenus, merere nolle dicitur.14

    Generales Ordines solliciti sunt de pangenda iis conditionibus pace inter Suedos et Danos, ut portoria leviora fiant simulque securitas Unitis Provinciis praestetur de incommodis non inferendis.15 Nihildum certi de mittendis hinc deputatis Monasterium,16 Hic strenuus rerum militarium fit apparatus, ut Batavi primo vere hosti in campo se sistant.17 Super utriusque Indicae Societatis coniunctione etiamnum controvertitur.18 Principem Arausionensem filium suum in Galliam transmissurum hic rumor est,19 necdum tamen ea res cum Generalibus Ordinibus communicata est.

    Deus, illustrissime et excellentissime domine, illustrissimae Excellentiae vestrae prospera quaeque perpetuo largiatur,

    illustrissimae Excellentiae vestrae addictissimus servitor,
    H. Appelboom.

    Amstelodami, 12 Decembris 1644.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 21 Dec.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 15 (1644, 43). Eigenh. oorspr. Antw. op no. 7177, beantw. d. no. 7213.
    2 - Generaal-majoor Karl Gustav Wrangel had enkele in de Fehmarnbelt buitgemaakte Deense oorlogsschepen weer in de vaart genomen. De Patientia en de Oldenburg maakten de reis naar Stockholm (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 593-595, p. 599 en p. 601).
    3 - De keizerlijken van Matthias, graaf Gallas, waren op 19/20 november naar Maagdenburg uitgeweken. Ruiters van de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson zetten de achtervolging in.
    4 - De keizerlijke kolonel Simon Moritz von Donepp leidde de expeditie naar Eisleben. Zodra de Zweden in het veld verschenen (22/23 november), staakte hij zijn strooptocht en probeerde dekking te zoeken in de keizerlijk-Saksische kwartieren van generaal-majoor Adriaen van Enkenfort (Enckevort) te Stassfurt. Zijn manschappen gaven echter de voorkeur aan een vlucht naar Maagdenburg (Gazette 1644, nos. 149, 150 en 152, dd. 17 en 24 december 1644).
    5 - Veldmaarschalk Lennart Torstensson drong niet verder aan. De achterblijvers liet hij gevangen nemen en naar ‘Wansbec’ (Wanzleben) overbrengen.
    6 - Ondertussen stond de Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, in Egeln gereed om nieuwe orders te ontvangen (Gazette 1644, nos. 146, 152 en 153(2), dd. 10, 24 en 31 december 1644).
    7 - Zerbst, op de weg van Aken (Elbe) naar Wittenberg. Op 2 december stak veldmaarschalk Lennart Torstensson de Elbe over. De volgende dag stootte hij in de omgeving van Wittenberg en Jüterbog op de keizerlijke ruiterij.
    8 - De Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona bezorgde Grotius een afschrift van de brief van veldmaarschalk Lennart Torstensson; zie no. 7194.
    9 - Begin december vertoonde de oorlogsvloot van de Zweedse generaal-majoor Karl Gustav Wrangel zich bij ‘Cuyck’ in de Köge Bugt (ten zuiden van Kopenhagen). Nadat de Zweden de blokkades in de Sont in kaart hadden gebracht, zeilden zij terug naar hun thuishaven Wismar (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 108, en Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 595-600).
    10 - Vgl. no. 7133. Waarschijnlijk had het bericht betrekking op de zwaargewonde schoutbij-nacht Corfits Ulfeldt († november 1644 in Zweedse krijgsgevangenschap) (Gazette 1644, no. 146, dd. 10 december 1644).
    11 - Kroonprins Christiaan zou volgens berichten uit Lübeck op sterven liggen.
    12 - ‘Londinia’ (Lund). De Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn had na het vertrek van het Deense koninklijke leger het vrije veld in Skåne (Schonen) gekregen.
    13 - Zie no. 7178. Het kasteel van Haderslev ging door toedoen van de wraakzuchtige Deense gouverneur in vlammen op (Gazette 1644, no. 152, dd. 24 december 1644). De Zweedse kolonel Helmut Wrangel liet zich door dit incident niet afschrikken. De volgende dag nam hij de beslissing om de mars naar de winterkwartieren in Jutland (Kolding, Århus en Ålborg) langs een westelijkere route (Ribe en Ringköbing) voort te zetten.
    14 - Prins Frederik, administrator van het aartsbisdom Bremen, bevelhebber over de Deense garnizoenssteden Glückstadt en Krempe, kon zijn lichtingen voor koninklijke legerdienst op Funen niet bewegen tot een uitputtende mars door het hertogdom Holstein naar de Middelvaart (Middelfart) (Gazette 1644, nos. 147 en 152, dd. 10 en 24 december 1644).
    15 - De Staten-Generaal dichtten zichzelf een gewichtige taak toe op het aanstaande Zweeds-Deense vredesoverleg te Brömsebro. Overtuigd van eigen voortreffelijkheid negeerden zij de Zweedse kritiek op hun besluiteloosheid in het vraagstuk van de ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640) (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 137-139).
    16 - De Hoog Mogenden maakten evenmin haast met de ‘Munstersche besendinge’ (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 177-179).
    17 - Frederik Hendrik zocht steun voor een ‘groot desseyn ende entreprinse’ in Vlaanderen. Hijzelf dacht aan de belegering van Antwerpen, Brugge of Hulst. De uitvoering van het krijgsplan zou een extra bijdrage van één miljoen gulden vereisen (Het Staatsche leger IV, p. 143; Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 178-180).
    18 - De ‘Westindische factie’ streed om het recht van het laatste woord in de discussie over de ‘combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën’. Zij drong aan op bezinning over ‘soodanige expedienten, daar meede de voorsz. Compagnie van Westindiën (die soo veel van den Staat heeft gemeriteert) sal moogen werden gemaincteneert’; vgl. no. 6672 (dl. XV), en Res. SH, dd. 22 november 1644 (agendapunt XVI).
    19 - Het gerucht ging dat prins Willem van Oranje (1626-1650) een bezoek wilde brengen aan zijn schoonmoeder koningin Henriëtte Maria van Engeland (CSP Ven. 1643-1647, p. 163). De jonge prins week echter niet van de zijde van zijn vader; supra, n. 17, en J. Wagenaar, Vaderlandsche Historie XI, Amsterdam 1793, p. 391 en bijvoegsels p. 98-100.