eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7213. 1644 december 24. Aan H. Appelboom.1

    Clarissime domine,

    Quo maior est epistola Claritatis vestrae scripta XII Novembris2 eo gratior, et hoc magis quod plena est laetis nostrorum rebus.

    Cum iis quae Claritas vestra ex literis illustrissimi marescalli Torstensonii depromsit, congruunt ea quae ex aliis locis scribuntur.3 Addunt quidam etiam ad Magdeburgum novam cladem illatam Galassio et Saxonibus.4 Bellum maritimum differetur, ut credibile est, in ver proximum.5 Interim non quiescent neque in Scania marescallus Hornius,6 neque in Holsatia Jutiaque Wrangelius.7 Proprium enim est Suedorum etiam hiemem habere actuosam. Pecuniam Danis non esse quanta opus sit, facile credo, magnaque eum

    274

    premeret paupertas, si freti Orisundae usus ei posset eripi aut certe Suedia in eius venire partem.8 Ordines Foederati Batavi spectatores esse nostri cum Dano belli quam participes maluere.9 Fieri possit, ut nos vicissim spectemus illorum cum Dano discordias, quae vix videntur evitabiles. Et multi in Batavis ad arma proni sunt, sed vincent consilia quae timidi cauta vocant et quaedam oc[c]ulta in Suedos invidia.

    Si legatos Monasterium mittent Batavi,10 magna illis imminent de honorum signis certamina;11 quare sunt qui putant eos12 in praesens missuros aliquem minore cum titulo.13 Lis illa14 duarum societatum damno Societatis Asiaticae terminabitur.15 Filium principis Arausionensis huc venturum non puto.16 Anno qui advenit videntur et Galli et Batavi Flandriam magna vi impetituri.17 Alibi si quae habent defendere poterunt Galli, multum id erit.18 Res pecuniaria difficillime expeditur. Nondum abiit hinc in Catalaniam Harcurtius. Dux Anguianus in Germaniam se iturum dicit. Lotharingici et Glenius frustra tentato Castalauno et Baccheracho ad Mosellam rediere; Bavaricis deditum est Winshemium.19 In Flandriam iturum se ait dux Aurelianensis.20

    Deus, clarissime domine, Claritatem vestram servet,

    Claritatis vestrae studiosissimus,
    H. Grotius.

    XXIV Decembris 1644.

    Adres: A monsieur/monsieur Appelboom, Suedois, à Amsterdam. Port.

    Adres (volgens de uitgave der Epist.): D. Appelboom.

    Notes



    1 - Hs. Dresden, Sächs. Landesbibl., C 61 A, 67. Eigenh. oorspr. Gedrukt Epist., p. 738 no. 1711. Antw. op no. 7192, dd. 12 december 1644, beantw. d. no. 7228.
    2 - Lees: ‘XII Decembris’.
    3 - De keizerlijken van Matthias, graaf Gallas, waren op 19/20 november naar Maagdenburg uitgeweken. Een poging om de Zweedse blokkades te doorbreken moesten de keizerlijken op 22/23 november bekopen met een haastige vlucht uit Eisleben en Stassfurt.
    4 - Op 2 december stak de Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstensson bij Aken (ten zuidoosten van Maagdenburg) de Elbe over. De volgende dag stootte hij in de omgeving van Wittenberg en Jüterbog op de keizerlijke ruiterij.
    5 - De Zweedse oorlogsvloot onder bevel van generaal-majoor Karl Gustav Wrangel en admiraal Peter Blumme (Blomme) trok zich terug in de veilige havens van Wismar en Stralsund.
    6 - Het leger van de Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn overwinterde in Ystad (ten oosten van Malmö) (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 597).
    7 - De Zweedse kolonel Helmut Wrangel nam na de herovering van het kasteel van Haderslev de beslissing om de mars naar de winterkwartieren in Jutland (Kolding, Århus en Ålborg) langs een westelijkere route (Ribe en Ringköbing) voort te zetten.
    8 - De Zweeds-Deense oorlog maakte de vaart door de Sont onveilig. Het kantoor in Helsingør inde in 1644 beduidend minder tolgelden dan in de voorafgaande jaren (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 284-287).
    9 - De Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse, dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en Joachim Andreae wachtten nog steeds op een nadere resolutie van de Staten-Generaal in het Zweeds-Deense conflict. Het stilzwijgen van de Hoog Mogenden wekte de achterdocht van de Zweden op: zij zagen hierin een teken van ontrouw aan de afspraken vastgelegd in het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640 (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 137-139).
    10 - Frederik Hendrik wilde het vertrek van de Staatse gevolmachtigden naar Munster bespoedigen. De Staten-Generaal, gesteund door een Frans advies, hielden de ‘Munstersche besendinge’ nog in beraad (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 781-782).
    11 - De Staten-Generaal hadden hun deelname aan de vredesconferentie van Munster afhankelijk gesteld van de vraag of de grote mogendheden bereid waren de Staatse delegatieleden dezelfde ‘eer en tytulen’ te bewijzen als aan de ambassadeur van de republiek Venetië (J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, p. 320-328, en Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 134-135).
    12 - ‘eos’, op grond van de Epist. verbeterd uit: ‘eum’.
    13 - De advocaat-fiscaal mr. Dirck Graswinckel stond op de nominatie voor een missie naar Munster (no. 7179).
    14 - ‘lis illa’; Grotius verbeterde deze woorden uit: ‘quaestio illa’.
    15 - De discussie over de ‘combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën’.
    16 - Het gerucht ging dat prins Willem van Oranje een bezoek wilde brengen aan zijn schoonmoeder koningin Henriëtte Maria van Engeland (CSP Ven. 1643-1647, p. 163). De jonge prins week echter niet van de zijde van zijn vader.
    17 - De voorbereiding van de campagnes van de Franse en Staatse legers in Vlaanderen. Frederik Hendrik verleende op 12 december 1644 zijn steun aan het ‘desseyn’. Zijn voorkeur ging uit naar de belegering van Antwerpen, Brugge of Hulst (Correspondance d'Estrades I, p. 212-214).
    18 - Onderstaande berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven, dd. 24 december 1644.
    19 - Na ‘Winshemium’ (Weinheim) doorgestreept: ‘Comes Harcurtius adhuc se et sua parat itineri Catalanico. Dux Anguianus in Germaniam rediturum se dicit’.
    20 - Gaston van Orléans (‘Monsieur’) sprak over zijn ‘desseyn’ van een krijgstocht naar de Vlaamse kuststeden Mardyck en Duinkerken; supra, n. 17.