eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    6638. 1644 januari 9. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Wanneer ick wel zal onderrecht zijn van 'tgunt in uEd. quartieren passeert, zal ick garen mijne bedenckingen daerop zeggen, niet dat ick iet van die staet begeere, maer omdat ick liever heb dat een schip daer ick vrunden in hebbe behouden werde, dan vergae. Aengaende de zending nae Engelant, de credentie aen het parlement offenseert den coning.2 De andere voet can de redelijcke personen die in het parlement zijn niet offenseren. Ende Pyme is doot.3 Den grooten rang die coning Heindrick de Vierde aen de Vereenigde Nederlanden had gegeven, was op hoope van zijn proffijt te doen.4 Welcke apparentie zijnde besweecken, willen de Fransoizen haere preëminentie doen blijcken, doch met meening om daerin toe te geven, zoo zij in de ligue haer voordeel connen vinden;5 waertoe oock geen schenckagie, oock aen eenige van de Vergadering van Hollant,

    26

    zal werden gespaert, alzoo de Fransoisen daeraen veel gelegen is, niet alleen voor het tegenwoordige, maer oock om de hoope van mettertijd verder te comen. De obligatie aen Spaignie te allegueren duirende 't oorlogh van Spaignie6 is wat vremdt, maer zulcke dingen hebben de Fransoisen veel, quae non bene conveniunt cum sensu communi; natio comoeda est.7

    Het duiren van diverse cours van den adel van Hollant ende van de steden geeft mij quaed bedencken ende vrese dat mettertijd oock eenige steden8 zullen werden afgetrocken van den bond. D'heer Heufd is zeer voor de vereeniging van de Westindische Compagnie met de Oostindische,9 ende zoo zullen zijn allen die veel in de Westindische participeren. Mij dunct dat het uitstellen van 't octroi voor de Oostindische schadelijck is, te meer omdat men in onzeeckere poincten is met Portugael.10 Ick en meen niet dat oit Fransche ambassadeursvrouwen in Hollant zijn geweest ten tijde van de graven, zoodat die allegatie onvast gaet.11 Pauw spreect wel,12 heeft door lange oeffening eenige kennisse van affairen, doch niet heel solide, zoo mij dunct.

    'tGunt uwe Ed. oordeelt van het duel,13 'tzelve is het oordeel hier van alle wijzen. Monsieur de Coligny vint zich wat beter. 'tGunt uwe Ed. adviseert van monsieur Brasset14 can wel zoo zijn. Ick zal daerop letten.

    27

    Onzen oudsten heeft noch niet gehandelt met Venetië; zoude garen colonel zijn.15 Can hij 't tewegebrengen zonder mijne groote coste ofte peryckel, ick ben tevrede. Den jongste is te Dutlinge nevens anderen gevangen ende is niet geweest onder de gevangenen die den hertogh van Lorraine zijn te beu[i]t gevallen;16 off hij in de macht is van de keizersche ofte Beyerschen weeten wij niet. Ick wenschte dat de Wijmaersche zaeck17 voor denzelve onzen zoon mochte eens tot een goed einde gebracht werden door recht ofte anderzins. De somme is wel wat moeite waerd.

    9 Ianuarii 1644.

     

    't Jaer moet alle d'onzen geluckigh zijn: de astrologiens alhier prognosticeren batailles, pest, stilstant, val van groote personen.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 9 Jan. 1644 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 34 1. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 6639.
    2 - De Staatse ambassadeur Albert Joachimi en de extraordinarii Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude maakten zich op voor hun vredesmissie naar Engeland. Op voorstel van Holland voorzagen de Staten-Generaal de extraordinarii op de valreep nog van een open patentbrief aan het Parlement (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 113).
    3 - Het Lagerhuislid John Pym († 8/18 december 1643), de meest geduchte tegenstander van een verzoening met de koning.
    4 - In het memorandum dat de Staten-Generaal de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien op 21 december 1643 hadden overhandigd, werd in de aanhef gerefereerd aan de ‘eer en tytulen’ die koning Hendrik IV de Staatse ambassadeurs in de dagen van de Kleefs-Gulikse opvolgingscrisis (1609-1610) had geschonken (Aitzema (fo) II, p. 887, en J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, p. 253-262). In hun antwoord verklaarden de Franse gevolmachtigden dat zij niet bevoegd waren om een beslissing te nemen op het punt van de bejegening van de leden van de Staatse delegatie ter vredesconferentie (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 134-135; Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. XXXVIII-XL). Na lang wikken en wegen gaf de Franse regering in februari 1645 eindelijk toe aan de Staatse verlangens met betrekking tot de eerste visite, de hoge hand en de titel van ‘Excellentie’ aan de gevolmachtigden (J. Heringa, o.c., p. 327).
    5 - Aan de vooravond van de Haagse conferentie over een nieuwe Frans-Staatse ‘alliantie offensive ende defensive’ waarschuwde het Franse delegatielid Théodore Godefroy zijn superieuren in Parijs al voor ‘les pretentions de Messieurs les Estats Generaux’ (Lettres Mazarin I, p. LXXXVII-LXXXVIII).
    6 - Op 1 maart 1644 plaatsten de Staatse onderhandelaars Bartold van Gendt, heer van Meynerswijck (Gelderland), Johan van Mathenes en Adriaen Pauw (Holland), Johan de Knuyt (Zeeland), Gijsbert van der Hoolck (Utrecht), Frans van Donia (Friesland) en Adriaen Clant (Groningen) hun handtekening onder een ‘ligue guarantie’ waarin - geheel overeenkomstig de Franse wensen - de Staten-Generaal zich verplichtten om geen vrede of bestand met de Spaanse kroon te sluiten ‘dan gesamentlick ende met een gemeene bewilling’ (Aitzema (fo) II, p. 962-963, en Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 1-2 en p. 136).
    7 - Vgl. Juvenalis 8, 73 en 3, 100.
    8 - Met zijn weigering om de eed op de nieuwe instructie voor de Hollandse gedeputeerden ter generaliteit af te leggen, had Johan van Mathenes de discussie heropend over de vertegenwoordiging van de ridderschap (één stem) en de steden (18 stemmen) in de Staten van Holland (S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat onder de Republiek, p. 42-51).
    9 - De Parijse bankier Johan Hoeufft gaf blijkbaar zijn steun aan de factie die in het kader van de besprekingen over de verlenging van het octrooi voor de Verenigde Oostindische Compagnie aan de Staten de vraag had voorgelegd of de Oost- en Westindische Compagnieën niet ‘onder een en hetselve octroy soude[n] dienen te worden gedirigeert, om te saamen één lichaam te moogen constitueeren’. De bewindhebbers van de Oostindische Compagnie keerden zich scherp tegen dit plan (Res. SH, dd. 8 en 15 december 1643).
    10 - Ondanks het verdrag dat Portugal en de Republiek op 12 juni 1641 hadden gesloten, bevochten de twee naties elkaar nog dagelijks in Oost- en West-Indië (Prestage, The diplomatic relations, p. 189-192).
    11 - De Franse gevolmachtigde Abel Servien, graaf van La Roche-des-Aubiers, nam aanstoot aan de weigering van Amalia van Solms om ‘Madame l'ambassadrice’ Augustine le Roux als haar gelijkwaardige te beschouwen (Tallemant des Réaux II, p. 1063, en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. XXXV, p. LXX en p. 30).
    12 - Dr. Adriaen Pauw († 1653), rekenmeester van Holland, was door de Staten van Holland aangewezen voor een plaats in de Staatse delegatie ter vredesconferentie (Schutte, Repertorium I, p. 10-12). Omdat hij als Hollands rekenmeester geen zitting had in de Staten-Generaal, moest voor hem een afzonderlijke regeling getroffen worden. Op 7 december 1643 werd hij officieel van zijn benoeming verwittigd; zie no. 6582 (dl. XIV).
    13 - Het duel dat Maurice, oudste zoon van Gaspard III de Coligny, hertog van Châtillon, op 12 december 1643 met Henri II de Lorraine, hertog van Guise, was aangegaan om de eer van Condé's dochter Anne-Geneviève de Bourbon, hertogin van Longueville, te redden.
    14 - Henri Brasset (ook bekend als Jean Brasset), secretaris van de Franse ambassade in Den Haag 1627-1645 (Schutte, Repertorium II, p. 7-12), kwam onder de verdenking te staan dat hij de inhoud van Grotius' nieuwsbrieven aan Nicolaes van Reigersberch, Petter Spiring Silvercrona en de Hessische resident Joachim de Wicquefort overbriefde naar kardinaal Mes Mazarin; vgl. no. 6582 (dl. XIV).
    15 - Het regiment, waarover Cornelis de Groot in Venetië het bevel zou voeren, moest nog gelicht worden. Inmiddels had Grotius zijn zoon gewaarschuwd voor de gevaren verbonden aan het werven van Franse soldaten voor de Italiaanse krijg; zie no. 6635.
    16 - De Frans-Weimarse luitenant-generaal Josias Rantzau was uit Lotharingse krijgsgevangenschap ontslagen. Waarschijnlijk stelde hij de familie gerust met de mededeling dat hun jongste zoon Dirk de slag bij Tuttlingen (24-25 november 1643) had overleefd.
    17 - Nicolaes van Reigersberch assisteerde Willem de Groot in de zaak van de uitbetaling van het geld dat Bernhard, hertog van Saksen-Weimar († 18 juli 1639), zijn officier Dirk de Groot had toegedacht; zie no. 6637.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]