eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    7149. 1644 november 19. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Van 't gros van de victorie bij d'heeren Wrangel ende Anckerhelm op de Deenen becomen2 meene ick niet dat is te twijffelen. De particulariteiten zullen haer naerder openbaeren. Indien de nederlage aen de Deensche zijde zoo groot is als men ons schrijft3 ende indien den coning van Denemarck genoech met alle zijne macht is in Schonen, zoo is apparent dat off Fune off Zeelant bij de Sweden zal werden aengetast.4

    Met het Oostfriesische tractaet meene ick dat de Hessische zich voor een tijd zullen contenteren.5 Doen eertijds de stenden van Oost-Vrieslant de Staten-Generael der Vereenigde Nederlanden tot arbiters hebben gemaect van alle haere geschillen,6 hebben zij weinich gedacht op die affiniteit die nu is gecontracteert tusschen den grave ende den prince van Orangie,7 mischien oock niet gemeent dat het huis van Nassau oit in die Nederlanden zoo grooten macht zoude becomen. In de handeling met Breme ende Hamburg zal appa-

    151

    rentelijck 't woordt van de Noortzee moeten werden uitgeleght, alzoo die steden tegen Duinkercke haer niet licht en zullen inwickelen.8 Ende is vremd dat die twee steden handelen zonde[r] Lubec, Rostoc ende anderen.9

    In 't retarderen van het octroy van de Oostindische Compagniën10 ende in de disputen, bij Vrieslant ende eenige Hollandsche steden gemoveert,11 dunct mij dat [is] aen te mercken 't gebreck van een regiering bestaende uit eigenbaet zouckige leden.12 Dat vijf ten hondert voor altijd tot laste van de Oostindische Compagnie [comen], zoude de actiën zeer doen vallen ende de couragiën zeer doen verliezen. Ende staet te bedencken off Usseling, die de overledenen beschuldigt van de Westindische Compagnie te hebben geretardeert,13 niet de wegh in en gaet om de Oostindische Compagnie, die een grooter stut is voor den staet, te dissolveren ofte tot conservatie van haere conquesten onmachtigh te maecken. Vrancrijck vraegt weinich daernae wien het gelt, midts dat zij den coning van

    152

    Spaignie veel wercx geven.14 Mij dunct dat ick uit oude journaelen gezien heb15 dat Point de Gala een heer apart heeft gehadt,16 apparentelijck met eenige aenleggende landen.

    Catelagne loopt buiten twijffel peryckel. Ende veele meenen dat den grave van Harcourt den ziecke maect om geen oneer te behaelen.17 Van 't verloop van de coninginne van Behmen gelove ick wel,18 ende hier is de coninginne van Engelant mede tot last, treckende dertichduizent gulden ter maent.19 Haere groote magerheit toont reste van ziecte ofte van misnoegen.20 De parlamentsgezinden beginnen weder hoogh te roepen, omdat Niecastel bij die partij is ingenomen21 ende de zaecken van den coning schijnen weder terugge te gaen.

    19 Novembris 1644.

    Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, eerste raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port 11 st.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 7 [sic] Nov. 1644 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 39c. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Mogelijk tezamen met no. 7150.
    2 - Grotius' correspondenten in de Republiek maakten in hun brieven van 7 november 1644 melding van de overwinning die de Zweeds-Hollandse vloot van Karl Gustav Wrangel en Maerten Thijssen Anckarhielm op 13/23 oktober in de Fehmarnbelt had behaald (nos. 7133-7135).
    3 - Een lijst van verliezen aan Deense zijde: 10 schepen (door de Zweden buitgemaakt), 2 schepen (verbrand), 2 schepen (gestrand), en voorts meer dan 1000 gevangenen en doden, onder wie de Deense vlootbevelhebber Pros Mund (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 312-314).
    4 - Koning Christiaan IV van Denemarken onderkende het gevaar. Op 30 oktober/9 november staakte hij de strijd in Skåne (Schonen) en spoedde zich naar Kopenhagen (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 104-110, en Kong Christian den Fjerdes egenhædige breve V (1641-1644), p. 518 en p. 528).
    5 - Het accoord over een troepenreductie in Oostfriesland was slechts een tussentijdse regeling. De Staten-Generaal hadden graaf Ulrich II van Oostfriesland en de landgravin van Hessen-Kassel een conferentie in Den Haag in het vooruitzicht gesteld (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 257).
    6 - De Staten-Generaal bemiddelden al in 1595 in de twisten van de graaf, de stad Emden en de Oostfriese stenden (Het Staatsche leger II, p. 322-327, III, p. 303-304, en IV, p. 172-178). Grotius wist hoe moeilijk het was om de ‘harde Vryesen’ tot redelijkheid te bewegen: in 1611 maakte hij als advocaat-fiscaal deel uit van een college van goede mannen dat een vergelijk moest treffen tussen de stenden en graaf Enno III († 1625) van Oostfriesland; zie no. 212 (dl. I).
    7 - De verloving van de 9-jarige Enno Ludwig, oudste zoon van Ulrich II, graaf van Oostfriesland, met Henriëtte Catharina (1637-1708), dochter van Frederik Hendrik (Aitzema (fo) II, p. 802-805). Het huwelijkscontract werd op 27 december 1641 getekend, maar in 1649 weer ontbonden. De prinses huwde later Johann Georg II, vorst van Anhalt-Dessau.
    8 - De Staten-Generaal waren met de gedeputeerden van de Hanzesteden Bremen en Hamburg in onderhandeling getreden over de vernieuwing en de herziening van het in 1616 gesloten verdrag ‘tot conservatie ende onderhoudinge der vrije Navigatie, Commerciën ende Traffiquen in de Oost- ende Noort-Zee, mitsgaders in de stroomen, rivieren ende wateren, haer in deselve Oost- ende Noort-Zee exonererende’.
    9 - In het verdrag van 1616 waren alle Hanzesteden inbegrepen: Lübeck, Bremen, Hamburg, Wismar, Rostock, Stralsund, Greifswald-Anklam, Maagdenburg, Braunschweig en Lüneburg (Aitzema (fo) I, p. 88-90, en Res. SH, dd. 17 december 1644).
    10 - Het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie werd in afwachting van een besluit in de discussie over de vereniging van de Oost- en Westindische Compagnieën telkens voor korte perioden verlengd.
    11 - Friesland en de steden Haarlem, Leiden, Dordrecht en Alkmaar namen niet langer genoegen met het monopolie van de zes V.O.C.-kamers (Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen); vgl. Aitzema (fo) II, p. 899 en 976.
    12 - Tenslotte werd het octrooi van de Oostindische Compagnie op 22 juni 1647 voor de duur van 25 jaar verlengd. De Compagnie betaalde aan de Generaliteit een recognitiegeld van 1500000 gulden ‘en dat alles tot onderstant van de Westindische Compagnie en om besteet te worden tot behoef en nootwendigheden van de vervallen saecken in Brasil en de herstelling van dien’ (Pieter van Dam. Beschryvinge van de Oostindische Compagnie I, deel I, p. 46-47 en p. 60-76, in het bijzonder p. 71-72).
    13 - De Antwerpenaar Willem Usselincx (1567-ca. 1647) had zich in 1591 in de Republiek gevestigd. Hij manifesteerde zich hier als een groot ijveraar voor de oprichting van een compagnie op Amerika, maar zijn plannen voor een vreedzame kolonisatie - vastgelegd in geschriften als het Vertooch hoe nootwendich, nut ende profijtelick het sij voor de Vereenighde Nederlanden te behouden de vrijheyt van te handelen op West-Indien, in den vrede metten Coninck van Spaignen (1608) - vonden geen weerklank. Na de dood van raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt en de hervatting van de oorlog met Spanje waagde hij opnieuw een poging om de Staten voor zijn denkbeelden te winnen. De Hollandse regenten en kooplieden waren echter niet gediend van zijn adviezen. Teleurgesteld week hij in 1623 naar Zweden uit. Koning Gustaaf II Adolf en kanselier Axel Oxenstierna steunden hem slechts met goede woorden. In 1643 keerde hij terug naar de Republiek (NNBW III, kol. 1259-1261; J.H. Kluiver, De souvereine en independente staat Zeeland, p. 124; Boxer, The Dutch in Brazil, p. 2-16, en Kroniek van het Historisch Genootschap 27 (zesde serie II) (1871), p. 228-256). Volgens van der Aa, Biographisch Woordenboek (fo) VII, p. 9, verhief Usselincx in 1644 nog eenmaal zijn stem in het pamflet ‘Memorie van 'tgene oock onder andrer tot nut ende voordeel van deese Vereenigde Nederlanden ... noch voor te dragen hebbe’.
    14 - De Franse regering mengde zich niet in de discussie over de ‘combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën’. Zij verlangde van de Compagnieën slechts de voortzetting van de krijg tegen Spanje en een betere verstandhouding met Portugal.
    15 - De twist met de Portugezen over de verdeling van de kaneellanden tussen fort Galle en Colombo. Misschien had Grotius in zijn jonge jaren kennisgenomen van de Décadas da Asia van de Portugese geschiedschrijver João de Barros (1496-1570) (Dicionário de História de Portugal I, p. 307-308). Een van de ‘oude journaelen’ was ongetwijfeld 't Historiael Journael van tghene ghepasseert is van weghen drie schepen ... ghevaren ... naer d'Oost-Indien onder 't beleyt van Joris van Speilberghen, Delft 1605 (De reis van Joris van Spilbergen naar Ceylon, Atjeh en Bantam 1601-1604, Den Haag 1933, p. 61-65 en p. 85). Vgl. W. Ph. Coolhaas, ‘Een bron van het historische gedeelte van Hugo de Groots de jure praedae’, in BMHG 79(1965), p. 415-540.
    16 - De zeven koninkrijken op Ceylon; zie Aitzema (fo) II, p. 1009; J.K.J de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië II, p. 23-26.
    17 - Henri de Lorraine, graaf van Harcourt, stond voor de taak om in Catalonië het aanzien van de Franse kroon te herstellen. Een aanval van een ‘dobbele tertiane’ (derdendaagse koorts) gafhem enige tijd respijt. Zijn instructie werd op 18/28 januari 1645 vastgesteld.
    18 - Elisabeth Stuart (1596-1662), de ‘Winterkoningin’, weduwe van keurvorst Frederik V van de Palts, resideerde in Den Haag. Toen het Lagerhuis geen geld meer beschikbaar wilde stellen voor haar onderhoud (no. 7006 (dl. XV)), wendde zij zich tot de Staten-Generaal. De Staten van Holland stemden in met een lening van 60000 gulden en maakten prompt geld vrij voor de betaling van hun quote. De andere provinciën hielden de betaling nog in beraad (Res. SH, dd. 29 september en 20-21 december 1644).
    19 - Koningin Henriëtte Maria van Engeland ontving gedurende haar verblijf in het Louvre een daggeld van 1200 francs (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 226).
    20 - Madame de Motteville schreef in haar Mémoires (II, p. 126-128): ‘Cette princesse étoit fort défigurée par la grandeur de sa maladie et de ses malheurs’.
    21 - De capitulatie van het koningsgezinde garnizoen van Newcastle op 19/29 oktober 1644.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]