Mijnheere,
Verscheide brieven van Amberg in de Over-Palts en Neurenberg, over Franckfort en Ceulen,2 brengen mede dat den 6e deses de Sweedsche ende de keysersche armeën tussen Tabor en Budweis3 hard aen malcanderen souden geweest sijn ende van 's morgens tot 's avonts gevochten hebben, werdende in den beginne een Sweedsche vleugel in disordre gebracht ende eenige gestucken genomen. Maer de cans sich keerende, soude de keyserlijcke ruiterije in de vlucht gebracht ende de infanterie gans geruïneert sijn geworden; 10 duizent man soude beederseits op de plaetse gebleven sijn, Gods doot, Hatsvelt gevangen, Jan de Weert gemist,4 de gevluchte in Tabor beset en beschooten werden, den keyser ende den aertshertogh sich van Praag met twee compagniën gesalveert hebben, overal groote alteratie.5 De particularitijten met den naesten.
Van Hamburg dat den overste Helm Wrangel, sijn hooftquartier tot Borsholm6 hebbende gehad, vandaer soude opgebroocken sijn ende de schans bij Meldorp in Ditmarschen verovert hebben ende voorts het gansche land tot sijne dispositie hebben. Hadde oock 2000 peerden de vluchtende Deensche ruiters naegecommandeert, met wat succes staet te vernemen. Ende vermeent men dat onder deselve den aertsbisschop en cay van Alefelt sijn.7 Van Geluckstad worden veel meubelen te water nae Hamburg gevlucht; binnen is gebreck van gelt, ordre en vivres, hebben 40 last haring op ses maenden borg van de Hamburgers gecocht.
576
Den generael-lieutenant - welcken titul en charge hij corts wt het rijck heeft ontfangen - Coningsmarck8 is binnen Stade ende laet eene royale vestinge daervan maacken. Bremerveurde is noch niet over, gelijck men voor 8 dagen gemeent hadde,9 maer word sterck beschooten. Den commandant van binnen - sijnde een overgeloopen Sweedsch officier - weert sich dapper. Ottersberg werd van de Coningsmarckse troupen mede hart toegeset.10
Den ambassadeur Servien is te Osnabruge geweest11 ende heeft op het beste geëxcuseert, dat - tegens de afspraacke van monsieur d'Avaux met de Sweedsche heren ambassadeurs12 - sijlieden de propositie insciis et inconsultis legatis Suedicis hadden gedaen, genoegsaem bekennende haere faute, waerop het nu blijft berusten.13 Oock heeft de propositie maer in generalibus bestaen, sijnde alleenlijck een speciaelder en ampelder repetitie van 'tgeene sij voordesen geproponeert hebben gehad.14 Oock heeft de heere Servien weer goetgemaackt 'tgeene den Aenzee-steedsche gesanten bij hem wedervaaren was,15 also door bemiddelinge van den Hessischen commissaris Scheffer sij hem een visite gedaen hebbende, hij hun de revisite gegeven heeft ende het gepasseerde geëxcuseert.
Ick blijve, mijnheere,
u. Excellentie dienstwilligste.
Den 20 Martii 1645.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 28 Martii 1645.