Mijn Heer,
Hier arriverende twee dagen geleden heb ick gevonden vijff van uEd. brieven van den 1, X, 24, 27, 31 Jann.2 ende een van den derden van uEd. huysvrouw. Alle welcke alsoo geen particuliere antwoorde vereysschen, sal ick alleen uEd. verseeckeren, dat mijn absentie oorsaecke is, waerom uEd. in eenen ruymen tijt geen tijdinge heeft ontfangen, met toeseggynge van voortaen de correspondentie te hervatten.
De opinie, die men heeft gehadt van tresves, is vrij wat gemindert, overmits men hier t'eenemael is geresolveert niet als coniunctim neffens Vranckerijck te handelen, waertoe den viant geen lust en toont nochte procuratie seyt te hebben.
536
Den heer griffier Musch3, naer eenyge dagen tot Turnhout hadde vertouft, is wedergecommen sonder dat d'Aspe4 ofte yemant anders is gecommen, dan soo haest en was hij niet wech ofte compareerde den marquis d'Este5. De gemelte heer Musch hadde een ongeteyckende memorie gelaten, dat bijaldien sij procuratie hadden om gesamentlijck met Vranckerijck ende desen Staet te handelen, dat men oock van dese sijde behoorlijcke procuratie soude procureren. Den heer Wittenhorst6, die van begin dese handelynge heeft geprocureert, is daerop wederom hier gecommen, versouckende een nieuwe bijeencomste, doch is hem gisteren tot affscheyt gegeven, dat wij niet en verstaen als neffens den conynck van Vranckerijck7 te handelen; bijaldien sij daertoe procuratie ende genegentheyt hebben, dat men daer met reciproque procuratie sal verschijnen. Men hout voor seecker, dat den viant tot de gesamentlijcke handelynge niet en sal verstaen; bijaldien andere genegentheyt toont, soo sal yemant vanwegen den conynck neffens den heer Musch naer Turnhout gaen. Bijaldien den Staet apart wilde handelen, soude over de conditiën - naer die kennisse hebben mij hooch verseeckeren - geen difficulteyt vallen. De ambassadeurs van sijne M.teyt8, die dus lange, wat asseurantie men haer heeft gegeven, haer niet gerust hebben connen stellen, sijn nu heel wel tevreden, ende wert nu wederom gegaen in volcommen confidentie, daer seer veel aen is gelegen. Den conynck sal ordre stellen tot betalynge van de troupes, die hier noch over sijn, ende oock deselve tegens het vooriaer verstercken.
Alexander9 schijnt te toonen wat te willen doen, doch onder den naem van Tibullus10.
De keysersche sacken seer naer dese frontieren. Den hartoch van Lorreinen11 is een tijt lanck tot Brussel geweest, daer veel triumphen ende tournoyspelen sijn vertoont; heeft hem die in credyt sijn daer verbonden; men meent, off een inval in Vranckerijck soude mogen doen.
Ick wensche wel te weten, wat Irenaeus12 van Neeff13 soude weten. Bij Caesar14 passerende heb ick verstaen, daer niet en was gevoordert; heb het van nieuws gerecommandeert ende seyde Fabius15 mij gisteren, dat wij haer met
537
eenyge aensienlijcke, die dese weecke hier sullen sijn, yet naders moeten arresteren.Ick schrijve dit met weynych tijt, geobrueert met affaires.
Desen 19 Febr. 1636.
Tot de wedercomste van de heer Pauw16 sie ick noch weynych apparentie. Hij was mede, nevens anderen, voor desen bij sijn Ex.tie17 geassumeert om te disponeren op de doleantiën dergener die te hooch in de verpondynge sijn belast, ende is nu in sijn plaetse gecoren den heer fiscael Kinschot18. Sullen oock de pampieren, die dese saecke raecken, wt sijn cantoir werden gelicht ende bij die occasie apparent meer anderen. Dit houde uEd. voor hemselven; hetgene van den tresves schrijve mach uEd. vrij communiceren, want ick van goeder hant daervan ben geïnformeert.
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot Ambassadeur van de Coninginne ende Croon van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 19 Febr. 1636 N. Reigersb.
En boven aan de brief: rec. 1(?) Martij.