eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1027. [1625] november 9. Van J. van Reigersberch.1

    Mon frere,

    Voordesen heb ic uE. geschreven van de coemste van mijnheer de prins gelijck deselve geschiet is; is hyer acht volle daeghen gebleven. De officiën sijn vergeven: Boreel pensionaris,2 Beaumont in de Generaliteyt,3 de tweede is noch onseecker, alsoo het tusschen de raetsheer Vosberghen ende de pensionaris van Zirixee staet.4 Van beyde de sijden heeft men groote devoiren gedaen. Sijne Excellentie heeft De Jonghe met ernst gerecommandeert, niet sooseer om sijne persoon als om den anderen te reculeren. Vosberghe is bij Zirixee, Tholen, Vlissinghe ende Vere genomineert, De Jonghe bij sijne Excellentie, Middelburg, Zirixee ende Goes, ende Beaumont hadde ses stemmen, te saemen veerthien. Indien De Jonghe Zirixee ofte Tholen can winnen, soo sal hij triumpheren; indien Vosberghe die twee can behouden, soo sal hij boven ligghen. Die van der Tholen hadden aen sijn Excellentie belooft De Jonghe te nomineren, maer Stavenisse5 op de obligatie die hij aen Vosberghen heeft gepraemt sijnde, heeft eenen crommen slach g(e)bruyckt, hebbende groot miscontentement aen sijne Excellentie ende geen contentement aen de Vosbergens gegeven. De Witte is secretaris.6

    Daer is oock de nominatie van drye in den Hooghen Raet geschiet, te weten ons broeder, den advocaet van de Compaignie Boreel ende Cromon,7 ende is ons broeder bij sijne Excellentie de plaets vergunt, die ons veel affectie heeft bewesen. Broeder David8 is oock gisteren den 3en bij die van der Vere in de rekencamer gestelt, soodat naer lang vertouven eyndeling de officiën teffens commen. Voor de coemste van sijn Excellentie alhyer ha[d]den drye van den Hooghen Raet, Schotte, Fagel ende Pau9 opgeworpen, off men mijn broeder niet als onaengenaem soude moghen refuseren, doch is bij de andere vyer10 aff-

    296

    gesleghen, hebben evenwel stoutelijck dit als geresolveert sijne Excellentie geadviseert, wt wien wij 'tselve hebben, ons adverterende daerop te willen letten, verclaerende van sijnentweghen geene difficulteyt te maecken ons dese ende meerdere vrientschap te doen. Nu de saeck also luyt gedaen sijnde, twijffele niet ofte die van den Hooghen Raet sullen voorsichtiger sijn.

    Voordesen heeft ons broeder aen uE. geschreven, ten eynde uw E. eenich bewerp soudt doen in welcker voughe uE. meynt sijne wederroupingh soude connen geschieden;11 welcke hebbende sullen alles doen ons doendelijck sal sijn. De tijden stellen hun dagelijckx schoonder ende schoonder aen. D'heer van Somerdijck12 is hyer, van sijnde [sic] meyninge om met het eerste bequaem weder over naer Vranckrijck te schepen. Hij heeft wel in Ingelant genegocieert; can hij daer van gelijcken doen, sal veel doen tot sijn herstellinghe. Mijns bedunckens en soude het sijne Excellentie niet onaengenaem sijn, genegentheyt daertoe hebbende, indien uw E. hem ginckt begroeten, doch dient alvooren te weten hoe hij uE. soude bejegenen, want in cas hij uw E. niet beleeffdelijck soude ontfanghen dient 'tselve te laeten.

    Voordesen heb ic uE. den soon van Teyssens13 gerecommandeert om hem daer bij den een ofte anderen meester te helpen; hij wil hem tot de gerinckste diensten laeten gebruycken ende nergens toe te goet laeten vinden, sonder aensien van eenigh religie, twijffele daerom niet ofte hij sal ergens voor camerlinck, valet de chambre bij yemant connen gestelt werden; is trou ende heeft goet fatsoen, staet mede om eerstdaechs te verreyssen. Hij sal een brieff van mij brenghen. Ic wensche om de vaders wille dat uE. hem eenich behulp conde doen. De vrienden sijn hyer alle wel te pas ende doen haer gebiedenis.

    Desen brieff dusverre geschreven hebbende, heb ic denselven laeten liggen, alsoo mijn broeder mij seyde aen uw E. geschreven te hebben, wel wetende dat hij uw E. van alles had geïnformeert. De ertshertoghen hebben alle commercie affgesneden,14 soodat wij voortaen quaelijck aen den anderen sullen connen schrijven ende over landt geene brieven als bedectelijck aen malcanderen seynden, geen middel hebbende als door den eenen ofte anderen boer, die op contributie sidt, de brieven tot Antwerpen ofte Rijssel te doen leveren, dat seer onseecker sal gaen.

    Tsedert het vorige is Vosberghe bij de twee voorighe steden gecosen tot de plaetse van de Generaliteyt.15 Het is eene groote saecke voor hem, was andersins sijn credyt in de provintie gans gebroocken, sal nu middel hebben om sijnselven bij sijne Excellentie te poogen te herstellen. Aen De Jonghe souden wij een seeckerder man gehadt hebben. De heer van Somerdijck is hyer eenige daeghen geweest, is ontboden bij sijne Excellentie om hem tot Tholen te vinden, werwaerts hij gisteren is gereyst. Wij hadden voor ons genomen hem door Boreel van uw E. saeck te doen spreecken, wij sullen sien, hyer wedergecommen sijnde, wat gelegentheyt daertoe sal sijn ende sullen uw E. daervan adviseren.

    Bocquingam wert in Den Haege verwacht;16 waerom hij coemt is onseecker, maer men gist dat hij om de saeck van die van de relligie in Vranckrijck hyer coemt ende dat de

    297

    conynck van G[root]-Bretaignen Rochelle niet gaerne soude sien gaen verlooren. Sijne commissie coemt op dese tijt qualijck ende sullen wij daerdoor werden geperst, want soo wij onse schepen daer laeten blijven ende Ingelant de conservatie van die van Rochelle souckt, soo sal Ingelant 'tselve quaelijck nemen, ende indien wij die thuys roupen, soo sal Vranckrijck daerdoor geoffenseert sijn, die alreede versocht heeft dat sij daer souden blijven. Het weygeren van secours aen den conynck can die van de relligie niet conserveren ende can ons oock bij hun niet herstellen, ende sal des niet jegenstaende Vranckrijck tot sijn voornemen commen, ende sullen wij de gunste van Vranckrijck daerdoor verliesen, die ons datelijck alle secours ende assistentie van gelt op sal seggen, soodat wt dit versouck van Ingelant, indien het soo is, voor ons niet goet staet te wachten. Het schijnt die van Rochelle het wterste sullen waeghen, liever als in handen van den conynck te commen sullen de Ingelsche innemen, d'welck eene pernicieuse saeck voor den staet van Vranckrijck ende ons bij reflexie soude sijn, ende waerdoor een oorloghe tusschen Vranckrijck ende Ingelant sonde rijsen, ende waerwt niemant voordeel als Spaengien soude doen; doch hopen Godt het beter sal schicken.

    Den brenger deser is de soon van Teyssens. Ic reïtere andermael mijne recommandatiën; 't goet dat uw E. hem sal doen sal mij ten hoochsten aengenaem sijn, als een soon sijnde van een vader die ic ten hoochsten beminne.

    De attestatiën van het leven van uw E. kinders sal ic met den eersten verwachten, alsoo ic sonder deselve de betaelinge niet mach vorderen.

    UE. dienstw(ill)ighe broeder,
    J. van Reigersberg.

    Met haest wt Middelburg, desen 9 November.

     

    D'heer van Somerdijck is mij wesen besoucken. 'tGene met hem gehandelt sal werden, sal ic uw E. adviseren; op de visite aen hem te doen hope ic uw E. ons broeders brieff sal hebben ontfangen.

    Adres: A monsieur/(mo)nsieur Grotius, demeu(rant) au fauxbourg Saint-Germain, à la rue de Gondi, viz à viz l'hostel de mons(ieur) le prince de Condé, à Paris.17

    In dorso schreef Grotius: 9 Nov. 1625 J. Reig.

    Notes



    1 - Hs. Rotterdam, GB, RK, 1679: 4, eigenh. oorspr. Gedrukt in Rogge, Br. van N. v. Reigersb., p. 770-773 (no. 1027 (dl. II)).
    2 - Grotius' jeugdvriend Johan Boreel (1577-1629) werd op 28 oktober 1625 benoemd tot raadpensionaris van de Staten van Zeeland.
    3 - Vanaf 13 november 1625 nam Simon van Beaumont deel aan de vergaderingen van de Staten-Generaal.
    4 - Caspar van Vosbergen en Cornelis de Jonge, heer van Oosterland, pensionaris van Zierikzee, dongen naar het ambt van gedeputeerde ter Generaliteit.
    5 - Hendrick van Tuyl van Serooskerke, heer van Stavenisse, gecommitteerde raad van Zeeland.
    6 - Boudewijn de Witte (ca. 1579-1641), Leids studiegenoot van Grotius, werd op 29 oktober 1625 benoemd tot secretaris van de Staten van Zeeland.
    7 - Nicolaes van Reigersberch, Willem Boreel, advocaat-fiscaal van de Oostindische Compagnie, en Gerard van Crommon, schepen uit Goes.
    8 - David van Reigersberch nam namens Veere zitting in de Zeeuwse Rekenkamer. Hij volgde rekenmeester Josias van Vosbergen op (Notulen van de Staten van Zeeland 1574-1798, 1626, p. 9; Encyclopedie van Zeeland II, p. 556-557, en H.C. Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 255).
    9 - Apollonius Schotte, François Fagel en Reynier Pauw.
    10 - Naast president Reinoud van Brederode hadden nog zitting in de Hoge Raad: Jacob Gerritsz. Coren, Rochus van den Honert, Leonard de Casembroot, Paulus van Asperen en Caspar van Vosbergen (G.W. Vreede, ‘Hooge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland’, in: Jaarboekje van de regterlijke magt in het Koningrijk der Nederlanden 1 (1839), p. 33-48).
    11 - Zie de brieven van Nicolaes van Reigersberch van 18 en 24 augustus (nos. 1001 en 1004, in dit supplementdeel).
    12 - François van Aerssen; vgl. no. 1026A.
    13 - Vermoedelijk een telg uit het Zeeuwse geslacht Thijssen; vgl. no. 1023 (in dit supplementdeel), n. 12.
    14 - Isabella, landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden, had bij plakkaat van 29 juli 1625 alle handelsverkeer met de Republiek verboden (Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 496).
    15 - Vgl. supra, n. 4. Anders dan Vlissingen en Veere hadden Zierikzee en Tholen op 31 oktober 1625 nog verklaard over de kandidatuur van Caspar van Vosbergen ruggespraak met hun principalen te willen houden (Notulen van de Staten van Zeeland 1574-1798, 1625, p. 400 en 416). Caspar van Vosbergen zou op 13 maart 1626 de Hoge Raad verlaten, omdat hij door de provincie Zeeland tot gedeputeerde ter Generaliteit was benoemd.
    16 - George Villiers, hertog van Buckingham, Lord High Admiral van Engeland, maakte op 21 november 1625 zijn opwachting in de Staten-Generaal. Zie voor zijn missie Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 631.
    17 - Zie voor deze woning (tegenwoordig Rue de Condé, no. 20), die in april 1622 door Grotius en Daniel Tilenus werd gehuurd, R.A. Weigert, ‘Les demeures de Grotius à Paris (1621-1645). Documents inédits’, in: Bulletin de la Société de l'Histoire du Protestantisme Français, série 6, no. 20, 95 (1946), p. 138-139 en 148; J. Hillairet, Dictionnaire historique des rues de Paris I, p. 377-379.