Mijn heere,
Ick meynde den ingeleyden voor eenige dagen aen uE. te senden per schipper
111
op Rouen overmits het boecxken, dat daerbij was, maer alsoo de wind, die doe seer goed was, keerde, heb ick t'packet weder gehaelt om denselven brieff te senden te lande ende t'boecxken daernae te senden te water, als de wind sal dienen. Sedert den ingeleyden is hyer niet besonders mij kenlick dan dat d'Amersfortsche gevangenen den 5.en deser hare sententiën hebben gehadt2. T'word mij geschreven uyt Utrecht3 met dese woorden: ‘Sij hebben haere sententie ontfangen op de rolle int stadhuys voor alle de werelt. Hardevelt4 is inhabil verclaert tot officiën mitsgaders gecondemneert in de misen van de justitie; van Dam5, daarbij, eewelick gebannen vuyt alle de landen ende de Goyer6 voor ses jaaren. Karreman7, de cap.n van de burgers ad idem. Vrancken8 is vrijgelaten. De militaire persoonen: Chiese9, de Vries10 ende noch een11 sijn alleen gemulcteert van haare gagiën ende dat voor seeckeren tijd, d'een min d'ander meer. Dorp12 is van sijn officie gedeporteert ende gebannen. Maer dese hebben in besloten camer hare sententie gecregen. Theeft camper gehouden - seydt men -, dat Dam t'hooft behouden heeft. Nochtans word geseyd, dat Oetgens13 voor haere onnoselheyt soude hebben gesproken. Oock dat de Staten - ick meyne van Utrecht - voor haer hebben geintercedeert; maer sonder vrucht, ten ware dat gratie gereeckent word, dat men se niet heeft gedoodt; op wat fondament, sullen de sententiën moeten vuytwijsen. Men is (see)r verwondert, dat se opt pronunciëren van de sententiën niet en hebben tegengesproken. T'schijnt g(ebeurd) door raedt van advocaten. Van Dam seyde alleen alles bij hem gedaen te sijn ter goeder meninge ende ... (m)et soo te lijden, dan zijn burgers niet gepraeformeert te hebben. Wat dunckt uE.? Isser yet goeds te verwachten? Dit en loopt 'er niet na. Des princen voorschrijven, oock Wits14 comste herwaerts hebben weynich geopereert. T'is materia d'Estado. Ick sprack van Dam, comende vuyt de gevangenis, was wel gemoet, hoewel de sententie hem onverwacht ende buyten meninge was voorgecomen. Seyde eenige dingen daerin valsch te zijn ende vele bij illatie gestelt, daervan hij t'contrarie geconfesseert hadde. Bidt dat men sijne intentie voor goedt houden wilde, ende112
van de sententie niet oordeelen voor men hadde zijn Apologie15 gesien, die hij meynde te stellen soo haest hij de sententie soude hebben. Want sij was hem geweygert.’Dusverre mijn brieff, den inhout van dewelcke ick uE. alsoo van woordt tot woordt heb willen mededeylen. Sall gaerne metter tijdt hooren wat uE. daervan dunckt, als uE. noch andere ende naerder advisen sall hebben gesien.
Men meynt, dat t'stuck van raedtpensionarisschap16 noch soo blijft staen tot de compste van den prins, die men meynt dat na de Veluwe gaet. De bailliou van Schoonhoven17 begint weder te woeden tegen de Arminianen. Men seyd, dat hij gelt van doen heeft, doch hoopt men, dat hij niet vangen en sal.
Ick meyne uE. in den ingeleyden geschreven te hebben van t'boeck van Henr. Arnoldi18 aengaende den conscientiedwang, sustinerende, dat men de conscientie niet dwingen en mach ende dat het verbieden van exercitie geen conscientiedwang en is, maer dwang van wille, die geoorloft is, anders soude een yeder mogen doen wat hij wil. Item, dat in dese landen altijdt is gemainteneert worden vrijheyt van conscientie, maer niet van exercitie voor een yeder.
Ick hoope uE. all lang voor desen uyt zijn broeder heeft verstaen, dat de vrienden wel behandicht sijn. Ick had sijn E. gebeden uE. dat te laten weten. Ick heb gesien, dat uE. schreeff aen den marchand Hollandois, van niet meer te schrijvan an van Meden19. Dan t'en heeft gheen swaricheyt, uE. mach het laten off doen. UE. can aen een ander schrijven, mits dat de luyden weten d'addressen.
Hiermede, Mijn heer, blijf met alle de uwe den Heer bevolen.
8. Sept. 1629.
UE. d.r
H. van Meden.
Adres: Aen mijn Heer Mijn Heer Hugo de Groot. Paris.
In dorso schreef Grotius: 8 Sept. 1629 Van Mede.
Eveneens in dorso van Grotius' hand: Tractaet van Rohan; Grisons.