eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    334

    1636A. 1631 mei 16. Aan [J.] Camerarius.1

    Implevit hic aulam gaudio rumor primum, mox certiores nuncii de Francofurto ad Viadrum a sapientissimo fortissimoque regum vi capto.2 Simul animo praesumpta spes de Landsberga,3 ac maiora inde sive in Silesiam verti sive Magdeburgo consulere placeat.4 Non scriberem nisi certo cognossem magnam hinc Viennae consternationem natam animorum et mutationem consiliorum.5 Lababat iam pax Italica qualis a Galeasso signata erat, animose Mantuam et quae Rhaetos fraenant castella quatuor auri millionibus licitante Hispano. Occlusit aures ad haec consilia ille a Viadro fragor statimque missi ad Galeassum qui imperarent impleri conventa et Mantuam reddi.6

    In tanta rerum externarum res Gallicas non leviter contingentium felicitate illud dolendum est quod mala non civilia quam domestica regem fatigant7 eiusque animum in ipsam curiam parlamenti Parisiensem, antiqui moris invictam hactenus custodem, ita incendunt ut iussis ad se in Luparam8 venire praesidibus ac senatoribus, ipse manu sciderit quod actis inscriptum erat de dictis sententiis, ne edictum contra eos qui fratri regis adsunt ante exactiorem inquisitionem probaretur; aliudque sui consistorii decretum ad promulgationem illius edicti pertinens in locum substitui iussit, interdicto etiam, ne in posterum curia parlamenti rebus regni publicis se immisceret. Hoc amplius, ex praesidibus duobus, unum e senatoribus, qui fortius ceteris sententias nuper, cum de illa re deliberaretur, dixerant, in remotas regni partes relegavit, quo exemplo omnes qui eius con-

    335

    sessus sunt quaeruntur interfectam pro iure et vero loquendi libertatem. Aula vero in eo salutem regni collocat, si ratio nonnisi uni reddatur.9

    D[ie] 16 Maii 1631.

    Bovenaan de copie staat: Ex copia prima. XVI Maii 1631.

    En onderaan: Camerarii propria manu haec sunt exscripta, ut et in dorso annotatum: Extract aus monsieur 75.37.64.81.52.53. schraiben 683.3708. aus Paris vom 16. Maii anno 1631.

    Notes



    1 - Hs. Stockholm, UB, Kungl. Vetenskapsakad. Bibliotek, Bergianska Brefsaml. 9, p. 18-19, copie. Een adressering ontbreekt, evenals de naam van de afzender; vgl. de notitie onderaan. De copie volgt op andere copieën van brieven van Grotius, o.a. nos. 6239 en 6314 (dl. XIV) en no. 1598 (dl. IV). Joachim Camerarius (1603-1687), zoon van Grotius' latere collega Ludwig Camerarius (1573-1651), was page en secretaris van de Zweedse koning Gustaaf II Adolf (Schutte, Repertorium II, p. 490; NDB III, p. 105, en Oxenst. Skrifter I-7, p. 112). Grotius wisselde in deze periode brieven met Joachim; de correspondentie met de vader, van 1623 tot 1641 vertegenwoordiger van Zweden in de Republiek, nam vermoedelijk eerst een aanvang toen Grotius zich als Zweeds ambassadeur te Parijs had gevestigd; vgl. no. 1997 (dl.V).
    2 - Op 13 april 1631 werd Frankfort aan de Oder door de troepen van Gustaaf II Adolf ingenomen.
    3 - Landsberg (Gorzów Wielkopolski), stad aan de Warthe ten noordoosten van Frankfort aan de Oder.
    4 - Maagdenburg viel op 20 mei 1631 voor de troepen van de keizerlijke legeraanvoerder Johan T'Serclaes, graaf van Tilly; door brand en plunderingen werd de stad volledig verwoest (B. Schwineköper, Provinz Sachsen Anhalt. Handbuch der historischen Stätten Deutschlands XI, Stuttgart 1975, p. 288-316, hier p. 306-308).
    5 - Omdat de opmars van de Zweedse legers voor Bohemen een grote dreiging inhield, liet keizer Ferdinand II haastig troepen lichten (Doc. Boh. V, p. 39 no. 58).
    6 - Namens de keizer onderhandelde legeraanvoerder Matthias, graaf Gallas (‘Galeassus’) (1584-1647), op basis van een te Regensburg overeengekomen wapenstilstand, dd. 13 oktober 1630 (Dumont, Corps Dipl. V-2, p. 615-618), over een vrede die een einde moest maken aan de Mantuaanse successieoorlog (1628-1631). De Vrede van Cherasco (Dumont, Corps Dipl. VI-1, p. 9-18), dd. 6 april 1631, zou in de komende periode door de betrokken partijen geratificeerd worden. Zie nos. 1558, 1581, 1614 en 1625 (dl. IV); Vogel-Fechter, Eidgen. Abschiede V 2 2, p. 2139-2142; Rott, Hist. représ. dipl. IV-1, p. 504-514, en R.A. Stradling, Spain's struggle for Europe, 1598-1668, Londen, Rio Grande 1994, p. 51-120.
    7 - De koningin-moeder Maria de' Medici, fel gekant tegen Richelieu's overheersende positie aan het Franse hof, werd sinds februari 1631 te Compiègne gevangen gehouden. Kort daarvoor, op 30 januari 1631, had Gaston van Orléans, eerste troonopvolger zolang als Lodewijk XIII nog kinderloos was, het hof verlaten uit protest tegen het door Richelieu gevoerde politieke beleid. Op 30 maart 1631 vaardigde Lodewijk XIII een declaratie uit waarin hij de personen ‘qui étoient sorties du royaume en même temps que le duc d'Orléans’ vanwege majesteitsschennis veroordeelde.
    8 - Het Louvre.
    9 - Het parlement van Parijs maakte in twee ‘déliberations’, dd. 24 en 26 april, duidelijk dat het de koninklijke declaratie van 30 maart (supra, n. 7) niet wilde registreren, omdat de stemmen staakten. Op 13 mei 1631 ontbood Lodewijk XIII het parlement in het Louvre. Tijdens een plechtige zitting scheurde hij de akte van 26 april uit het register en verving die door een arrest dat de declaratie van 30 maart bekrachtigde. De volgende dag kregen de ‘présidents aux Enquêtes’ Jean-Jacques Barillon en Pierre Gayan(t), evenals de raadsheer (Jean of Elie) Laîné opdracht Parijs te verlaten. Vgl. Mémoires d'Omer Talon, p. 31: ‘M. le duc d'Orléans s'étant retiré de la sorte le dernier janvier 1631, M. le cardinal de Richelieu voulut faire déclarer criminels de lèse-majesté ceux qui lui avoient donné ce conseil; mais l'affaire ayant été partagée en opinions, le roi s'offensa infiniment de cet arrêt de partage; et après avoir maltraité le parlement sur ce sujet, il chassa trois des officiers, deux présidens des enquêtes, et l'un des conseillers ...’. Zie voorts P. Grillon, Les Papiers de Richelieu VI, no. 254, p. 292-293, en A. Champollion-Figeac, Mémoires de Mathieu Molé II, p. 49-53.