377
Mijnheer,
Desen schrijve ick, omdat uEd. niet soude meenen, indien ick niet en schreve, dat ick yet soude hebben versuympt, want materie hebbe ick geene.
In Engelant tonen haer meer ende meer confusiën. Men ondersouckt noch op het dessein van de uytgeweeckene,2 die men wil dat Portsmuyden souden hebben gebruyckt tot een secours van 7- off achtduysent Fransse, dat mij dunckt van weynych apparentie. Evenwel sijn hier advysen in seer goede handen, die seggen den collonel Goryn,3 gouverneur van Portsmuyden, daerop sijnde gevra[e]cht, dat soude hebben bekent. Het Lage Huys hout sterck aen om de biscoppen haer incommen ende autoriteyt te benemen, het Hoge Huys toont resolutie om niet te consenteren dat haer sessie ende stemme in 't parlament soude werden benomen. Met populaire tumulten wert het Lage Huys gestijft ende heeft het volck ontrent Hul twee knechts op den stoel gebracht om te tonen het beroep van de biscoppen niet is te wachten; waerover clachten gevallen sijnde is haer in 't Lage Huys sonder verder recherche ofte comminatie een censure gegeven door de spreecker4 meer lacchelijk als serieux. Het gelt tot licentiëren van de troupen hapert, soodat disordren schijnen dat rijck te dreygen.
Voor het huys te Gennep naderen den approches ende is den viant met sijne troupes naer Venlo geweecken.
De equipagie van de scepen bij den ambassadeur van Portugael5 gehuyrt gaet traech voort bij schaersheyt van gelt, die den ambassadeur meer ende meer toont.
Den graeff van Haversberg6 is vertrocken sonder nader communicatie te hebben met eenyge commissaris[s]en gehouden, hetwelck Vranckerijck wel bevalt. Te Staden horen wij niet dat yet wert uytgerecht. De commissaris[s]en van de staet7 comen thuys onverrichter saecken. De Staten vergaderen morgen. Vijff Oostindische scepen8 wel geladen sijn gearriveert. Uyt Gennep dede den viant den 26 Iunii een groten uytval 's avonts ten vijff uyren. Daer is seer gevochten, onse ruyterye sneet veel van den viant den wech aff, die alle sijn dootgeslagen. Veel Portugesen commen over.9
Desen lesten Iunii 1641.
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur ordinaris van de coninginne ende crone van Swede bij den alderchristelijcksten conynck etc.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 2 [sic] Iulii.
En in dorso: 30 Iunii 1641 N. Reigersberg.