Mijnheer,
Mij dunct mede nae alle publycke ende particuliere advysen dat de zaecken van den coning van Engelant zeer achterwaert gaen ende niet licht en zijn te helpen, alzoo die van het parlement meesters zijn ter zee ende haer meesters maecken te lande. Ende van de Schotten can ick niet goeds voor den coning verwachten, wiens autoriteit ende alle de oude coustume teniet gaen, indien het parlement dat can staende houden dat haere resolutië[n] gesach zullen hebben zonder 's conincx consent. Doch zoo den coninck meester is van Hul, zoude hem vanhier hulp connen comen.
De reductie van de compagniën zoude een zeer eerlijck menagie zijn;2 doch ick meene dat Vrancrijck zeer daertegen zal zijn, oock eenige anderen.
Onse Peters excuse can ick voor niet aennemen. UEd. gelieve eens te spreecken met eenige van de heeren burgemeesters om te zien wat men doen can.
Den brief bij Rivet uitgegeven3 can hem niet veel helpen. Voor Swede vrese ick niet, ende wetende dat ick niet en doen dan hetgunt ick aen God meene schuldigh zijn ende comende alle daege naerder het einde, ben ick in alles dat mij zoude connen overcomen, wel gerust.
Ick vinde noodigh voor mijn eer ende om te zien off men de consciëntiën van de heeren van Rotterdam eenigsins can omroeren, oock om te (int)errumperen de proscriptie van twintich, in druck uit te geven mijne verzo(ecken) gedaen aen de heeren van Rotterdam, met mijne commissie, acte van indemniteit, resolutie genomen ten tijde van mijne gevanckenisse, getuichenisse van 'tgunt die van Rotterdam gezegt hebben als ick in Hollant was.4 Om dit te doen had ick mijn broeder de Groot verzocht, die uit eenige vrese zich te zoecken maect. Ick bidde uEd. ordre te willen helpen stellen dat zulcx met den eerste zonder iemants quetzing mach geschieden. Men zoude Van Velde daartoe connen gebruicken.
Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raede in Hollant, in Den Hage. Port.
Onderaan de brief schreef Reigersberch: Den 19 April 1642.
En in dorso: Broeder de Groot, den 19 April 1642 uyt Paris.