605
De Groot schrijft in vele zijner brieven aan zijn zwager breed van dit geval [de arrestatie van de hertog van Beaufort],2 met de gevolgen, en verscheidene bewegingen aan 't hof, daar wij ons niet mede zullen ophouden; maar tekenen aan 'tgeen hij in dien tijdt schreef van Mazaryn:
Die kardinaal volgt wel zeer de maximes van den overleden kardinaal Richelieu, en vermag veel, maar is zoo absoluit niet als de andere was, omdat hij is onder het schut niet van een regerend koning, maar van een regente, en de twee princen3 zich met vele zaken moeien.
De Groots huisvrouw verzuimde ondertusschen niet zich ten hoof te laten vinden. ‘De koninginne’, schreef hij in 't voorste van Wijnmaandt, ‘is niet wel te passe4 en laat de waarneming der zaken aan de ministers om haar van de zorg en moeite te ontlasten, zijnde van natuure genegen tot gemak’. Den volgenden brief aan zijn zwager begint hij: ‘Mijn huisvrouw is geweest bij de koninginne, welke te bedde lag ziek aan de geelzucht, doch zonder koorts’.5 Bij dezen vind ik ten zelven dage noch een anderen zeer breden brief vol aanmerkingen op zaken van staat ...:
Maar de ambassadeurs die vanhier tot den vrede gaan,6 zullen in Hollandt wat verblijven en zoeken vaste handelingen aan te gaan. Alzoo monsieur d'Avaux mijn advys daarop verzocht, heb ik gezeid door de lange afwezentheit onbewust te zijn van de zaken aldaar, maar dat hij geen beter advys konde nemen dan van zijne Hoogheit, die alle de belangen en overwegingen volkomentlijk weet, etc. De heer Godefroi,7 wel ervaren in de oude en nieuwe historiën en voordezen in groote zaken gebruikt, zal over zee volgen om de ambassadeurs van Vrankrijk in 'tgeen van zijne kennisse is te onderrechten. Hij zal den tytel voeren van raadsheer des konings. Hij is katholyk, doch zeer matig, zijn broeder,8 wat hevig calvinist, is professor in de rechten, raad en bijwijlen syndicus, dat is burgermeester van Genève. De vader van hun beide is geweest Dionysius Gothofredus, aan alle rechtsgeleerden bekent.