1 -
Hs. Stockholm, RA, E 951, coll. J.A. Oxenstierna ser. B II (met bijlagen; zie nos.
6407
en
6606 (dl. XIV)). Eigenh. ondertek. Adres in Grotius' hand. Deze brief aan Johan Oxenstierna is - met uitzondering van de weggelaten eerste alinea van het postscriptum - gelijk aan de nieuwsbrief die Grotius op dezelfde dag aan kanselier Axel Oxenstierna schreef (no.
6627). De tekst is ook bekend van copieën aanwezig te Hamburg, Staats- und Universitätsbibl., Sup. ep. Uffenbachii et Wolfiorum, 42, 74 en 4
o 38, 33; te Hannover, Niedersächs. Landesbibl., ms. XII, 746, f. 62; te Kopenhagen, KB, coll. Thott, 504, 2
o, p. 193; en te Linköping, Stifts- och Landsbibl., Br. 23, 46. De Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna (1611-1657), oudste zoon van kanselier Axel Oxenstierna, was in het najaar van 1641 begonnen aan zijn vredesmissie in Duitsland (no.
5464A (dl. XII)). In mei 1643, na het vastlopen van de onderhandelingen over de ratificatie van het in 1641 overeengekomen Zweeds-Brandenburgs wapenstilstandsverdrag, maakte hij zich in Stettin gereed voor zijn reis naar Osnabrück. Begin september nam hij in overleg met zijn collega Johan Adler Salvius (no.
6623) het besluit om Minden als de voorlopige standplaats van de Zweedse delegatie ter vredesconferentie aan te houden. Pas toen hem op 11/21 maart 1644 de verzekering werd gegeven dat de Franse delegatie binnenkort in Munster haar opwachting zou maken, stelde hij een datum voor zijn vertrek uit Minden vast. Zijn entree in Osnabrück maakte hij op 27 maart/6 april (
Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. XXIX en p. 191-204).