Ik heb den brief van den heer te Wenen2 ghelezen, vinde dezelve vol van wijze en ghodvrughtighe ghedaghten,3 recommandere mij aan zijn Ed. en zal zeer ghaern op een
227
zo zwaren werk zien zijne Ed. vardere bedenckinghen. Tot beternisse van vele ghrove fauten werd hier bij enighe bisschoppen ende doctoren ernstlijk ghetraght, dogh niet zonder teghenspartelingh van anderen die haar profeyt zoeken te doen uyt de luyden een ghemackelijke wegh te wijzen na den hemel. 't Misbruyk van de bieght ende aflaten doed hier dat bij anderen doed de predestinatie ende de daaruyt gheschepte zekerheyd ter zaligheyd. 't Verval van alle disciplinen in de kercken die aan Roma vast zijn is zeer te beklaghen. Ghod wil die helpen die zulx zoeken te beteren.Uyt Engeland heb ik bijwijlen door ghoede vrunden wel verstaan dat zo den koningh Jacobus als den koningh Carel wenschte na de verenighingh van de christenheyd zonder iet af te doen van 'tghunt wel ghebetert was, ook nodende de anderen tot beteringh. De weghen ende conditiën waarop zij de vrede hebben willen aanghaan zijn mij niet alle bekent, maar de vierentwintighduyzend Schotten4 die nu tot sterckingh van het nieuwe verstand in Engeland zijn ghekomen zullen de bisschoppen en alle moderate personen zoeken uyt te boenen; hare trommels ende trompetten zullen mijn boeken light verdoven.
Met zijn Excellentie mijnheer de rijxcancelier heb ik wel eertijts propoosten ghehad op de verbeteringh ende verenighingh van de christenheyd. Zijne wijsheyd ende andere dueghden mij bekent laten mij niet toe te twijfelen van zijne opreghte intentie zo in andere als in deze zaken. 't Is mij leet dat ik zo verre ben van zijn Excellentie dat ik niet op ider poinct zijne diepziende ghedaghten en kan verstaan. Door briven wil zulx niet wel vallen, maar ik heb bij mij ghehad een professor ende pastoor van Upsal,5 wiens discoursen op dit stuk met de mijnen veel overeenquamen.
Ik verlangh te verstaan6 de uytkomst van de [Warschausche] conferentie,7 twijfele niet of uwe Ed. zal voor d[eze] doen al wat moghelijk zal zijn. Ik zoude zeer ghaern weten wat de gheestelijke ende politycken te Wenen zeggen van mijne voorzlaghen ende wat die van beyde stants tot Norenbergh.
Uwer Ed. ghetrouwe dienaar.
't Zal mij lief zijn ook te weten of den heer alle mijne schriften ghezien heeft die ik op die materie heb uytghegheven,8 dat is d'aanhengselen achter de Annotatiën op de Evangeliën, mijne aanteyckeninghen op Cassander ende nogh een boekxken, teghen monsieur Rivet ghemaakt, eer als het [Votum] pacis. Ik gheve nu uyt mijne Annotatiën op het Oude Testament.9