eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6908. 1644 juni 13. Van H. Appelboom.1

    Illustrissime et excellentissime domine legate, domine et patrone observandissime,

    Daniae regis classis hactenus in septentrionali occupata, nunc Helsingoram reversa.2 Bis quaesivit rex naves pro Suecia hic comparatas,3 bis ad pugnam paratas invenit; altera autem pugna tempestate dirempta est, postquam tormentis bellicis aliquandiu velitatum fuerat circa Ripam vel Listerdipam. Nunc autem Balthicum fretum penetrare student Battavicae naves pro Suecis conductae,4 ut magnae se iungant classi et unitis viribus conatus suos provehant. Expectamus nuntios, quid nostra classis in Balthico mari

    487

    effecerit, cum in ea nunc consistat spes rerum. In Juthia quiescunt nostrates.5 Marescallus Hornius Laholmiam occupavit6 et Helmstadium7 nunc obsidet. Königsmarkius Lipsiae caesareanorum actibus intentus est.8 Ragoczium scribunt lente procedere et posse Turcarum more forte pecunia ad pacem moveri.9 Necdum Sueci Harcotti cum Gallis congressi sunt.10

    Classis et legati Battavici 15 huius destinarunt quarto edicto enavigationi,11 sed cum adhuc modo principem, modo Status Generales, modo Admiralitatis collegia invisent, facile apparet nondum mandata eos in parato habere.

    Deus illustrissimam Excellentiam vestram perpetuo cum suis incolumem felicemque servet, illustrissime et excellentissime domine,

    illustrissimae Excellentiae vestrae obsequiosus servitor,
    H. Appelboom.

    Amstelodami, 13 Iunii 1644.

     

    Postscriptum. Plescovienses literae nuntiant exitum comitis Woldemari facile tragicum fore.12

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 21 Iunii.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 15 (1644, 20). Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6896, beantw. d. no. 6932.
    2 - Koning Christiaan IV bevond zich nog op het schip ‘Trefoldighed’. Op 21 juni/1 juli vertoonde hij zich weer in Kopenhagen (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 92 en p. 306).
    3 - Voor de kust van Ribe, in het ‘Diep van List’ (Listerdyb), waren dertien schepen van de hulpvloot van Louis de Geer op negen zware Deense oorlogsbodems gestoten. Op 16/26 mei gaf de Zweedse Zeeuw Maerten Thijssen het sein tot de aanval. Zijn vloot was niet bestand tegen de vuurkracht van de Denen. Tot overmaat van ramp kwam het op 25 mei/4 juni opnieuw tot een zeestrijd. Een opkomende storm bood Maerten Thijssen evenwel de gelegenheid om met het grootste deel van zijn vloot terug te keren naar het veilige vaarwater van het Vlie (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 90-91 en p. 299-307, en ‘Brieven van Louis de Geer’, in BMHG 29(1908), p. 265-272).
    4 - Admiraal Maerten Thijssen hield slechts 7 à 9 schepen op zee. Zij moesten uitzien naar de aankomst van de Zweedse vloot in de Deense wateren.
    5 - Na het eerste treffen in het ‘Diep van List’ had de Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstensson zich persoonlijk op de hoogte gesteld van de geleden schade. Teruggekeerd in zijn legerkamp te Haderslev erkende hij dat er nog steeds geen uitvoering gegeven kon worden aan een expeditie over de Kleine Belt naar de eilanden Funen en Seeland.
    6 - De Deense gouverneur van Laholm in het gewest Halland ging op 14/24 mei accoord met de capitulatievoorwaarden die de Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn hem had voorgelegd (Oxenst. Skrifter 2. afd., VIII, p. 306-311).
    7 - Halmstad, ten noorden van Laholm. De aanval werd op 1/11 juni ingezet.
    8 - De Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, moest voorkomen dat het leger van de keizerlijke veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen aansluiting kreeg met het expeditieleger dat onder bevel van Matthias, graaf Gallas, langs de Elbe naar het noorden zou oprukken.
    9 - Teleurgesteld over de geringe bijdrage van de Zweden aan het verbond dat hij op 16 november 1643 met de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson had gesloten, zocht de Zevenburgse vorst György I Rákóczi toenadering tot Wenen.
    10 - In Harkotten zouden de Zweedse en Franse gevolmachtigden elkaar op 28 mei/7 juni ontmoeten. Op 6 juni berichtte Abel Servien zijn Zweedse collega's dat Claude de Mesmes, graaf van Avaux, het bed moest houden. De bijeenkomst werd voor onbepaalde tijd uitgesteld (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 224 en p. 233, en Die Französischen Korrespondenzen I, p. 252-254).
    11 - Ieder jaar werd bij plakkaat de datum vastgelegd waarop de koopvaardijvloot naar het noorden kon uitvaren. Aanvankelijk was de 15de april aangewezen voor de algemene zeildag, maar bij nader inzien stelden de prins en de Staten-Generaal de definitieve afkondiging liever uit totdat de Staatse convooivloot naar de Sont in het Vlie gereed lag. Het wachten zou tot 7 juli duren (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 50-53).
    12 - De trouwlustige graaf Valdemar Christian van Sleeswijk-Holstein kreeg de tsarendochter Irina niet te zien. Omdat hij weigerde zich te bekeren tot de grieks-orthodoxe kerk, werd hem in Moskou huisarrest opgelegd. In april mochten twee hofmeesters uit zijn gevolg over Pskow (Pleskau) en Warschau naar Denemarken terugkeren. De graaf zelf werd na een mislukte vluchtpoging onder strengere bewaking geplaatst. Pas in augustus 1645 kon de ongelukkige zijn thuisreis aanvaarden (Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 385-386, en DBL XV, p. 245-247).