eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    626

    7408. 1645 april 8. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    't Is mij lief dat de resolutiën in de Vereenigde Nederlanden zoo wel gaen voor Sweden,2 mids dat maer de secrete instructiën geen retardement en brengen.3 't Is oock dat tot nieuwe lichtinge eenpaerelijck is geresolveert4 ende 't schijnt dat men hier oock groote desseings heeft zoo in Vlaenderen5 als aen den Rijn.6 Monsieur Polhem zegt mij dat onzen Dideric van Cassel weder nae het leger is vertrocken, zijne zaecken wel verricht hebbende.7 't Accord van Denemarcken dunct mij dat zoo haest niet zal vallen.8 Van 't slepen van de zaecke van Oost-Indiën can ick mij niet genoech verwonderen.9 Comes Transamasianus Prusiae est similis.10 Een groote eer voor de regiering zulcke sollicitanten te hebben.11

    627

    Dewijl de heer Cromom goed vind dat zijn zoon bij mij blijve,12 zullen wij 't gezelschap van onze neef Johan Reigersberg, dat mij altijd zeer lieff is geweest, op een andere tijd uitstellen.13 Den brief van de coninginne van Swede aen mij is vol van groote getuichenisse ende belofte van recompense, die aen de coninginne-regente oock zeer tot mijn advantagie.14 Zoo de coninginne van Suede eenigh eerlijck emploi voor mij heeft, comt haere Majesteit de preferentie toe.15 Zoo niet, ick en ben daerin niet becommert. God, hoop ick, zal voor ons zorgen.

    8 April 1645, Paris.

    Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, eerste raidt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port 9 st.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 8 April 1645 uyt Paris. Coninginnes brieff aen broeder de Groot, belofte van recompensie, honorabel aen den conynck van Vrankerijck.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 38. Eigenh. oorspr. Niet ondertek.
    2 - De gewesten Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande hadden op 8 maart hun steun verleend aan het voorstel van de Staten van Holland om een vloot uit te rusten ter beveiliging van de vaart door de Sont. De resolutie kon pas worden opgesteld nadat de Zeeuwen hun fiat hadden gegeven aan een wapenvereniging met de Zweden ter ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640) (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 182-186).
    3 - De ‘ampliatie en veranderinge’ van de instructie voor de Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse, dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en Joachim Andreae. Op 19 april legden de Staten-Generaal de laatste hand aan hun resolutie in het Zweeds-Deense conflict (Aitzema (fo) III, p. 4-9, en Kernkamp, o.c., p. 187-189).
    4 - De Staten van Holland toonden zich ten langen leste bereid om met de andere gewesten een schikking te treffen over de extra bijdrage van één miljoen gulden aan het ‘groot desseyn ende entreprinse’ van Frederik Hendrik in Vlaanderen.
    5 - De krijgstocht van de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans naar de Vlaamse kuststeden Mardyck en Duinkerken.
    6 - Louis II de Bourbon, hertog van Enghien, had in maart een inspectieronde gemaakt langs de kwartieren van zijn leger in Champagne. Omdat de instructies voor zijn nieuwe campagne nog niet in orde waren gemaakt, keerde hij terug naar Parijs. Eind mei vertrok hij naar het front (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 410-419).
    7 - Winand von Polhelm, resident van de landgravin van Hessen-Kassel te Parijs (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 211), sprak over het welslagen van de missies van de Frans-Weimarse ‘aide de camp’ Dirk de Groot naar het hof te Kassel.
    8 - Carel Carelsz. van Cracauw, Staats resident in Denemarken, hield de Staten-Generaal op de hoogte van de Zweeds-Deense onderhandelingen te Brömsebro. In een brief van 18 maart meldde hij: ‘Op den 26en der voorleden maent was op de vredes-tractaten tusschen Sweeden en Denemarcken noch niet sonderlings voorgevallen’ (‘Brieven van den resident Carel van Cracau’, in Kronijk HG 17(1861), p. 409-411).
    9 - Grotius' verwondering over het uitblijven van een initiatief van de zes V.O.C.-kamers (Amsterdam, Zeeland (te Middelburg), Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen) tegen het besluit van de gewesten Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande, dd. 4 maart 1645, om het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie ‘impetrabel en open voor een ieder’ te verklaren.
    10 - Graaf Ulrich II van Oostfriesland was in de eerste week van maart in Den Haag verschenen. Als aanstaand schoonvader van prinses Henriëtte Catharina van Oranje rekende hij op een gunstige beschikking van de Staten-Generaal in de zaak van de Hessische inkwartiering in zijn landen; vgl. Aitzema (fo) III, p. 41-42.
    11 - Keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg solliciteerde op nog nadrukkelijker wijze naar een bruidsschat van politiek belang (‘het Zweedse huwelijk’). In 1646 huwde hij Louise Henriëtte, oudste dochter van Frederik Hendrik en Amalia van Solms.
    12 - Grotius' secretaris Willem van Crommon, zoon van de raadsheer mr. Gerard van Crommon, beschikte als zwager van de Hollandse Zweed Laurens de Geer over de beste papieren voor een reis naar Zweden (De Navorscher 43(1893), p. 91-93, en Schutte, Repertorium II, p. 531).
    13 - De neven van Nicolaes van Reigersberch lieten zich door deze afwijzing niet afschrikken. Enkele weken later verzochten zij opnieuw toelating tot het reisgezelschap van de ambassadeur; zie nos. 7431 en 7460.
    14 - In haar brieven, dd. 30 december 1644/9 januari 1645 (no. 7242), had koningin Christina van Zweden haar ambassadeur in Parijs op eervolle wijze opgedragen om zich ‘ad loca nobis propinquiora’ te begeven.
    15 - Destijds, in 1634, was in de acten van zijn aanstelling tot Zweeds ambassadeur in Parijs en ‘Raadt van Staat van 't zelve Rijk en Kroon, om dezelve te raaden en te dienen tot bevordering van haare hoogheidt, praeëminentie, voordeel, eer en reputatie’ de bepaling opgenomen: ‘En zoo wanneer de Kroon Zweden zal goedvinden den voornoemden de Groot te wederroepen uit Vrankrijk, zoo zal hij gebruikt worden in een andere Ambassade op gelijke gagie, en of zulks niet daatelijk gelegen quam, zal middelerwijl behouden de gagie, zoo wel hem toegelegt als Raad van State, als de voorschreve gagie van Ambassadeur, etc.’ (Brandt-Cattenb., Leven II, p. 5-6).