eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7242. 1645 januari 9. Van Christina van Zweden.1

    Christina, [Dei gratia Suecorum, Gothorum Wandalorumque designata regina et princeps hereditaria, magna princeps Finlandiae, dux Esthoniae et Careliae Ingriaeque domina, etc.,] gratiam et favorem nostrum singularem.

     

    Nobilis ac magnifice, nobis sincere fidelis,

    Cum ex aliquot iam annis visum fuerit christianissimo regi suos legatos in Germania habuisse per quos sua ibi et nobiscum negotia maioris momenti tractari fecerit, adeo ut nullum apud nos in hoc regno ordinarium legatum sustinuerit, sed quem hic habuit residentem et in negotiis minoris momenti regis agentem2 ante biennium minus hinc revocavit et publicis tractatuum negotiis in Germania admovit, nos consilia in hac re nostra suae Serenitatis consiliis adaptare et conformare et quae iniri foedera et maximi momenti negotia invicem tractari ac concludi debuerunt, per legatum nostrum in Germania3 illa confici necesse habuimus. Iamque occeptis et durantibus Osnabrugae et Monasterii tractatibus pacis, paene omnia extra bellum status negotia inter nostros et christianissimi regis legatos ac commissarios per crebram communicationem ventilantur et peraguntur.

    Ea res nos cum primis non modo ambiguas reddidit in sustinendis ac peragendis per ordinarium in aula Gallica legatum imposterum rebus nostris, sed et permovit ut te sub initium suscepti a nobis regiminis ab isto solenni munere revocaremus, prout per praesentes literas nostras clementer avocamus, dum viderimus quem exitum et eventum instituti in Westphalia tractatus quamve faciem praeterea Germanicae res sortiantur, et constituere porro apud nos poterimus quid ex usu et honore nostro ac regni nostri siet. Ita vero senties gratissima nobis fuisse praestita hactenus abs te inibi locorum servitia et grata gratiosaque memoria ac compensatione ista erga te tuosque agnituros esse. Mittimus tibi hisce adiunctas literas nostras ad regem et reginam regentem,4 quibus avocationem tui Serenitatibus earum nuntiamus, prout ex inclusis exemplis videre est, clementer tibi mandantes ut, quamprimum ad te illae perlatae et apta occasio se oblata fuerit, legationis ordinariae munere te abdices5 et quo commodius mentem porro nostram percipere pos-

    327

    sis, ad loca nobis propinquiora te recipias. Marco Duncano, consiliario nostro aulico, iniunximus ad aulam subsistere6 et quae ipsi commiserimus negotia ibi efficere, donec plenariam mentem nostram super universa hac re declarare poterimus.

    Quod salarium tuum attinet,7 cum nobis antehac aliquoties significaveris8 id e subsidiis Gallicis te cepisse,9 iam non possumus de supplendo et solvendo aliquo residuo ac restanti rite disponere antequam nobis certo constiterit quid tibi solvendum esset. Id cum perceperimus, aequissimi tui postulati ratio habebitur nosque erga te benignam voluntatem nostram declarabimus. Neque enim fides, diligentia et opera quam comprobasti ex eo tempore quo ista nobis regnoque nostro tuam commodavisti apud nos, iam gubernaculis reipublicae admotas, oblivione tradentur, quae minorennes percepimus te legati partes rite implevisse nobisque ac regno nostro praeclara officia praestitisse. Hinc virtutes tuas ac merita plurimum aestimamus teque divinae protectioni clementer commendamus,

    Christina.

    Bovenaan de copie te Stockholm: Ad Hugonem Grotium concernentes avocationem eius, etc. Datum Stockholm, anno 1644, December 30. A. G[ylden]klau.

    Bijlage 1:10

    Vertaling

     

    Christina, door Godts genade verklaarde koninginne en erfvorstin der Zweden, Gotthen en Vandalen, grootvorstin van Finlandt, hartoginne van Esthland en Karelië en vrouwe van Ingermerlandt, etc., etc., onze genade en zonderlinge gunst.

     

    Edele en voortreffelijke persoon, overgegeven aan onzen dienst,

    Gelijk het sedert eenige jaren den allerchristelijksten koning behaagt heeft zijne gezanten te houden in Duitslandt, door welke hij met ons heeft laten verhandelen zaken van de alleruiterste aangelegentheit, zoodat hij geen gewonen afgezant heeft gehad in dit koningrijk, maar van ons hof herroepen heeft den resident of agent dien hij onderhield om zaken van minder belang, en dien gebruikt in Duitslandt tot het publyk waarnemen der handelingen, zoo hebben wij om deze aanmerking geoordeelt ons te moeten schikken en onze besluiten ten dezen opzicht te moeten doen overeenkomen met die van zijne Sereniteit, en hebben goetgevonden onzen ambassadeur in Duitslandt te gebruiken tot het behandelen en sluiten der verbonden en onderhandelingen van het allergrootste gewigt, die daar moeten gemaakt worden. En hebbende reeds een aanvang gemaakt van den vredehandel te Osnabrug en Munster, zoo is het dat aldaar door de veelvuldige bijeenkomsten overwogen en uitgevoert worden bijna alle de zaken van

    328

    staat, buiten die van 't oorlog, tusschen onze gezanten en afgevaardigden, en die van den allerchristelijksten koning.

    Dit is de voornaamste beweegreden niet alleen van de onzekerheit, waarin wij ons bevinden wegens het onderhouden en bestieren van onze zaken aan 't hof van Vrankrijk door middel van eenen gewonen ambassadeur, maar ook van het besluit door ons genomen op den aanvang van onze regering, om uEd. te herroepen van deze plechtelijke bediening, gelijk wij u vrindelijk herroepen door onzen tegenwoordigen brief, totdat wij zullen zien, welke het einde en den uitslag zal mogen zijn van de handelingen begonnen in Westphalen, en wat aanzien ook de zaken zullen krijgen in Duitslandt, en om breder te overwegen 'tgeen strekken zal konnen ten dienst en eer zoo van ons als ons koningrijk. Maar gij moogt uEd. ten vollen onzentwegen verzekert houden dat wij ten hoogsten voldaan zijn van de diensten die gij ons tot dezen tijdt gedaan hebt ter plaatse daar gij u bevind, en gelijk wij die niet uit ons geheugen zullen laten gaan, zoo zullen wij aan uEd. en uw familie blijken geven van 't gevoel onzer erkentenis. Nevens dezen zenden wij uEd. ook onzen brief aan den koning en de koninginne-regente, waarin wij kennis geven van uwe herroeping aan hare Sereniteiten, gelijk gij zult konnen zien door de afschriften hierbij gevoegt.

    Gegeven in ons koninglijk paleis van Stokholm, den dertigsten van Wintermaandt 1644.

    Was ondertekent: Christina.

    Bijlage 2:11

    Christina van Zweden aan koning Lodewijk XIV, 9 januari 1645.

     

    Nos Christina, etc., etc., serenissimo et potentissimo principi, fratri consanguineo et amico nostro carissimo, domino Ludovico XIV, eadem gratia Franciae et Navarrae regi christianissimo, etc., salutem et prosperos rerum successus.

     

    Serenissime atque potentissime princeps, frater consanguinee, foederate et amice carissime,

    Complures iam elapsi sunt anni quibus ordinariae legationis munere apud Serenitatem vestram et pridem apud Serenitatis vestrae dominum parentem12 laudatissimae recordationis cum laude defunctus est nobilis et magnificus nobis sincere fidelis dominus Hugo Grotius. Nunc cum eundem revocavimus illique mandavimus ut Serenitatem vestram ante salutaret ac valediceret quam illinc se reciperet, et sicut primo sub adventu suo personae suae officiique sibi concrediti notitiam christianissimo regi defuncto fecit,13 ita eandem Serenitati vestrae circa abitum suum et ante repraesentaret quam publico ac solenni isto munere, cui hactenus praefuit, exierit, proinde a Serenitate vestra peramice requirimus, ut dictum legatum nostrum clementer dimittere et quam ille hactenus expertus est regium favorem et affectum illo porro complecti velit, nam sicuti certo nobis pollicemur eius praesentiam et vitam apud Serenitatis vestrae parentem et ab excessu eius apud ipsam Serenitatem vestram transactam minime nigratam et molestam vobis fuisse, ita nec dubitamus quin hominis nobis sincere dilecti et qui communi causae foederique mutuo

    329

    conservando14 non parum tribuit, ministri nostri merita Serenitas vestra grato ac clementi loco sit habitura. Nos equidem ea quae hactenus Grotio legato nostri causa praestita sunt grata vicissim erga Serenitatem vestram memoria recolimus, divinae tuitioni eandem peramice commendantes,

    Christina.

    Bovenaan de copie te Stockholm: Credentiales ad regem christianissimum dominum Ludovicum XIV et mut[atis] mut[andis] ad reginam regentem pro Hugone Grotio super avocatione eiusdem. Datum Stockholm, anno 1644, December 30. A. G[ylden]klau.

     

    Vertaling van de ‘brief aan de Fransche Majesteiten’

     

    Wij, Christina, door Godts genade verklaarde koninginne en erfvorstin der Zweden, Gotthen en Vandalen, groot-vorstin van Finlandt, hartoginne van Esthlandt en Karelië, en vrouwe van Ingermerlandt, etc. Aan den zeer uitstekenden en den zeer machtigsten prins, broeder, etc., den allerchristelijksten koning Lodewijk den XIV, koning van Vrankrijk en Navarre, etc.,

     

    Zeer uitstekende en zeer machtige vorst, broeder, neef, bontgenoot en zeer lieve vrind,

    't Is sedert eenige jaren dat de edele, voortreffelijke, onze geliefde Hugo Grotius, het ampt heeft waargenomen van onzen gewonen afgezant bij uwe Sereniteit, gelijk hij sedert langen tijdt daarin zich loffelijk heeft gequeten bij uwen heer en vader van gelukkige gedachtenis. Voor 't tegenwoordige hebben wij hem teruggeroepen en bevolen uwe Sereniteit te begroeten en van dezelve zijn afscheidt te nemen voor zijn vertrek, gelijk hij op zijn aankomst aan den overledenen allerchristelijksten koning kennis gegeven heeft van zijn persoon en de bediening aan hem toevertrouwt, zoo hebben wij hem ook gelast zich aan te bieden aan uwe Sereniteit, eer hij zijn publyke en plechtelijke bediening die hij tot nu toe heeft bekleedt, zouw afleggen. Derhalven verzoeken wij zeer gedienstig van uwe Sereniteit zeer vrindelijk afscheidt te geven aan onzen gemelden afgezant en aan hem te betuigen de koninglijke gunst en genegentheit die hij tot hier toe heeft genoten. Want gelijk wij ons verzekert houden dat zijne tegenwoordigheit en zijn leven ten tijde van den overleden vader van uwe Sereniteit, en sedert zijn afsterven bij uwe Sereniteit zelve, niet onbehagelijk is geweest noch tot een last, zoo twijfelen wij niet of uwe Sereniteit zal vrindelijk doen blijken de achting die zij heeft voor de verdiensten van een persoon, dien wij oprechtelijk beminnen en die niet weinig heeft toegebragt tot de bevordering der gemeene zaak en het onderhout onzer onderlinge verbintenis. Wat ons aangaat, wij zullen een onderlinge erkentenis dragen aan uwe Sereniteit voor de gunstbewijzen die onze gemelde ambassadeur uit gunst in onzen opzicht heeft ontfangen, met zeer veel genegentheit uwe Sereniteit bevelende aan de goddelijke bescherming.

    Getekent: Christina.

    Gegeven in ons koninglijk huis te Stokholm, den dertigsten December 1644.

    330

    Bijlage 3:15

    Christina van Zweden aan Marc Duncan de Cerisantes,16 25 januari 1645.

     

    Christina, etc., gratiam et favorem nostrum singularem.

     

    Generose nobis sincere fidelis,

    Postquam annos minorennitatis divina favente dispositione excessimus et decimum octavum aetatis annum, quam regni decreta capessendo statuerunt, attigimus, ex amore quo dominos senatores et ordines regni nostri complectimur, desiderio et precibus eorundem annuimus et die septima huius mensis fasces huius regni in nos derivari passae fuimus. Deus, rerum ac regnorum omnium stator, qui nos huic imperio praefecit, consilia nobis eius recte gerendi et vires fortiter sustinendi pro bonitate sua largiatur ac suppeditet. Nec ipsae dubitamus quin et ordines regni et, quorum opera inprimis utimur, caeteri ministri nostri officium facturi operamque pariter collaturi sint, quo ingentem illam et humeris nostris impositam molem sufferre valeamus. Tibi hoc ipsum mature indicandum fuit, tum ut de mente nostra super te tuique muneris partibus certior reddereris, tum ut per te notitiam suscepti regiminis nostri christianissimo regi et reginae regenti necnon praecipuis ministris Gallicis impertiremus.17

    Permoverunt enim nos certae gravesque rationes, ut dominum Hugonem Grotium ab ordinariae legationis munere revocaremus, haud existimantes praesentia tempora quibus pu(bli)ca negotia - quae nos et christianissimum regem foedusque mutuum concernunt - inter nostros et eius Serenitatis legatos in Germania ex aliquot iam annis tractantur, necessario postulare ut quisquiam illi muneri interea temporis atque inprimis durantibus Osnabrugae et Monasterii tractatibus pacis obeundo praeficiatur. Scripsimus propterea dicto legato Grotio ipsique mandavimus ut nostras literas fiduciae pro se in eum finem ad regem et reginam regentem perscriptas prima quoque occasione offerret et se isto legationis ordinariae munere abdicaret, omissis hic caeteris quae ad ipsum de conditione et salario pariter perscripsimus. Quamprimum autem valedixerit Grotius, volumus ut tu adiunctas hasce literas nostras ad regem et reginam regentem perscriptas, quibus tibi fidem apud eos facimus, offeras. Et deinceps quas ad regem, reginam regentem, ducem

    331

    Aurelianensem, principem Condaeum et cardinalem Mazarinum direximus, tum in negotio suscepti regiminis nostri, tum gratulationis de praeclaris superiorique anno de hoste obtentis ad Rhenum et in Flandriam cum faenore deditae Gravelinae victoriis.18

    Potuisset facile negotium remissarum ad te a duce Aurelianensi literarum nostrarum19 - cuius rei in literis tuis die 10 Septembris exaratis mentionem fecisti20 - scrupulum nobis iniicere, an Celsitudinis titulo eundem salutaremus.21 Res enim in regia nostra domo prorsus nova est ullum principem quantumvis regio sanguine prognatum Celsitudinis titulo insignire ac propterea non facile ad novitates hasce prolabimur, praesertim cum nondum nobis constat, an caesar et rex Hispaniae, ut quidem tibi affirmavit cardinalis Mazarinus, dictum ducem Celsitudinis praedicato compellent. In quam rem diligentius inquires. Sed quicquid de isto fuerit, cum minime conveniat ut princeps Condaeus, Mazarini aliive ministri a nobis literis quandoque compellentur praeterito in illo literario officio duce Aurelianensi, supremo regni Gallici statusque locum tenente, constituimus ipsum appellatione Celsitudinis salutare et in hisce literis nostris ad eum perscribere. Circa oblationem dictarum literarum nostrarum, tum ad eum, tum caeteros constanter affectum nostrum persistendi in amicitia et foedere, necnon fida cooperatione armorum ac tractatuum, pro industria et fide in nos tua enarrabis et reciprocum christianissimi regis, reginae regentis ac praecipuorum ministrorum Gallicorum affectum animumque erga nos et regnum resque nostras conservabis. In ipsis vero officii tui partibus insistes prioribus mandatis nostris. Si quid sigillatim apud reginam regentem effectui dare constituerimus, de eo a nobis per literas informaberis. Perge autem, ut coepisti, de nobis bene mereri et crebro ad nos quae inibi locorum aguntur perscribere, certus de regia nostra in te gratia.

    Atque hisce te Deo cum votivo novi anni adprecatione clementer commendamus.

     

    Postscriptum.

    Quas scripsimus domino Grotio hisce adiunctas ad te transmittimus, in iisque inclusimus dimissorias quas ad regem et reginam regentem pro eo scripsimus. Tu fasciculum literarum nostrarum Grotio inscriptum illi amice reddere potes.22 Vale,

    Christina.

    Bovenaan de copie te Stockholm: Marco Duncano de Cerisantes. Datum Stockholm, anno 1645, Ianuarius 15. A. G[ylden]klou.

    Notes



    1 - Copie te Stockholm, RA, Riksregistratur, 1644, Tyskt och Latinskt, f. 318v-319v. Tekst opgesteld door de Zweedse kanselarijsecretaris Anders Gyldenklou (SBL XVII, p. 504-507). Antw. op no. 7083; beantw. d. no. 7366, dd. 18 maart 1645. Christina (8/18 december 1626-1689), dochter van koning Gustaaf II Adolf van Zweden, had op 7/17 december 1644 de regering over haar landen aanvaard. In juni 1654 deed zij afstand van de troon (SBL XXI, p. 573-580).
    2 - Claude de Salles († 1648), baron van Rorté, sinds 1637 Frans resident te Stockholm, had op 8/18 mei 1643 afscheid genomen van het Zweedse hof (Svenska Riksrådets Protokoll X (1643-1644), p. 127). In oktober 1643 aanvaardde hij de opdracht om de Franse kroon te vertegenwoordigen op de vredesconferentie te Osnabrück; vgl. no. 6569 (dl. XIV).
    3 - Schering Rosenhane (1609-1663), gouverneur van Östergötland, ontving zijn benoeming tot Zweeds resident te Munster in juni 1643 (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 1-3).
    4 - Zie bijlage 2. De tekst van een afzonderlijk schrijven aan koningin Anna van Oostenrijk is niet overgeleverd.
    5 - Op maandag 27 maart 1645 bracht Grotius zijn laatste bezoek aan het Franse hof (no. 7394).
    6 - Marc Duncan de Cerisantes, Zweeds koninklijk commissaris in Deense aangelegenheden, was in juni 1644 in de Franse hoofdstad gearriveerd. In haar brief van 15/25 januari 1645 verleende koningin Christina hem een nieuw mandaat; zie bijlage 3.
    7 - Dit fragment ontbreekt in de vertaling; vgl. bijlage 1.
    8 - Grotius' verzoek om een regelmatige uitbetaling van zijn honorarium (no. 7083); zie zijn brieven aan de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna, dd. 29[=28] september/8 oktober (no. 7086), dd. 9/19 november (no. 7153), dd. 16/26 november 1644 (no. 7166, postscriptum), en dd. 3 december 1644 (no. 7176, postscriptum).
    9 - Sinds 1639 had Grotius dankbaar gebruik gemaakt van de door koning Lodewijk XIII aangereikte mogelijkheid om zijn onkosten als Zweeds ambassadeur te Parijs af te trekken van de Franse subsidies aan de Zweedse legers in Duitsland. Tot nu toe hadden kanselier Axel Oxenstierna en diens financieraad Petter Spiring Silvercrona stilzwijgend genoegen genomen met deze oplossing.
    10 - Bijlage 1 naar Brandt-Cattenb., Leven II, p. 392-395. Zie ook hs. Den Haag, KB, Arch. Cornets de Groot 23, 4 en 2-1, f. 322, voor een Nederlandse en een Franse versie van de brief van koningin Christina van Zweden.
    11 - Bijlage 2 naar copie te Stockholm, RA, Riksregistratur, 1644, Tyskt och Latinskt, f. 319v-320v. De vertaling ‘van den brief aan de Fransche Majesteiten’ in Brandt-Cattenb., Leven II, p. 395-396.
    12 - In de tekst is het woord ‘parentem’ onderstreept. In de marge volgt de aantekening: ‘ad reginae regentis maritum’.
    13 - Koning Lodewijk XIII had de Zweedse ambassadeur op 7 maart 1635 zijn eerste audiëntie verleend. De ontvangst in het paleis te Chantilly (ten westen van Senlis) verliep volgens de regels van het diplomatieke ceremonieel; zie nos. 1998 en 1999 (dl. V).
    14 - Grotius' bijdrage aan de totstandkoming van het Frans-Zweeds verdrag van Wismar (1636/1638) en de herzieningen van hetzelfde verdrag (Hamburg (juni-juli 1641) en Parijs/Stockholm (juni-augustus 1643)); vgl. nos. 6350, 6519 en 6534 (dl. XIV).
    15 - Bijlage 3 naar copie te Stockholm, RA, Riksregistratur, 1645, Tyskt och Latinskt, f. 7r-8v.
    16 - Marc Duncan de Cerisantes (ca. 1612-1648), Zweeds commissaris in Deense aangelegenheden, was de zoon van de Schotse medicus Marc Duncan, hoogleraar aan de protestantse academie van Saumur. Na een kortstondige militaire en diplomatieke carrière in Franse dienst was hij in het voorjaar van 1643 met een aanbeveling van Grotius (no. 6110 (dl. XIV)) naar Stockholm vertrokken. Op 27 januari/6 februari 1644 belastte koningin Christina van Zweden hem met een missie naar het Franse hof (nos. 6696 en 6715 (dl. XV)). Al in de eerste maanden van zijn verblijf in Parijs (juni-augustus 1644) liet hij blijken het gezag van de ordinaris Zweedse ambassadeur niet te dulden (nos. 6913, 6916, 6943, 6989 en 6993 (dl. XV)). De heer van Cerisantes bleef na het vertrek van Grotius in functie, maar zijn kredietwaardigheid zette hij weldra op het spel. In april 1646 verscheen hij weer in de Zweedse hoofdstad. Zodra de koningin hem zijn ontslag had verleend, week hij naar Italië uit, waar hij dienst nam in het leger van Henri II de Lorraine, hertog van Guise. Hij stierf in februari 1648 aan de gevolgen van een schot in zijn grote teen (DBF VIII, kol. 60, en Tallemant des Réaux II, p. 406-414 en p. 1256-1264).
    17 - Zie Stockholm, RA, Riksregistratur, 1644, Tyskt och Latinskt, f. 280v-289v, met afschriften van de ‘Credentiales pro domino de Cerisantes ad regem Christianissimum, et mutatis mutandis ad reginam regentem’, dd. 24 december 1644/3 januari 1645, aangevuld met ‘Notificatoriae de suscepto regimine’, aan koning Lodewijk XIV, de regentesse Anna van Oostenrijk, kardinaal Jules Mazarin, de hertog van Orléans (‘Monsieur’) en Henri II de Bourbon, prins van Condé; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 465.
    18 - Koning Lodewijk XIV en de regentesse hadden de aan hun hof geaccrediteerde diplomaten reeds de gelegenheid geboden om hun gelukwensen uit te spreken met de successen van Louis II de Bourbon, hertog van Enghien, en de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans; zie Grotius' bezoeken aan het Franse hof (nos. 6991 en 7021 (dl. XV) en no. 7117).
    19 - Koningin Christina had op 27 januari/6 februari 1644 koning Lodewijk XIV, de regentesse Anna van Oostenrijk, kardinaal Jules Mazarin, de hertog van Orléans (‘Monsieur’), Henri II de Bourbon, prins van Condé, en Henri d'Orléans, hertog van Longueville, bedacht met een schrijven ter rechtvaardiging van haar optreden tegen koning Christiaan IV van Denemarken (no. 6696 (dl. XV)). Volgens de copie Stockholm, RA, Riksregistratur, 1644, Tyskt och Latinskt, f. 4r-7v, voerde haar brief aan Gaston, hertog van Orléans, het volgende opschrift: ‘Nos Christina, etc., serenissimo principi regii sanguinis duci Aurelianensi necnon regis regnique Gallici status generali locumtenenti, salutem et prosperitatis incrementum’.
    20 - Omdat ‘son Altesse Royale’ op het tijdstip van binnenkomst van de Zweedse koninklijke brieven (supra, n. 19) bij zijn troepen aan het Picardische front verbleef (no. 6916 (dl. XV)), hadden Grotius en de heer van Cerisantes de overhandiging van de brief van koningin Christina, dd. 27 januari/6 februari 1644, moeten uitstellen tot de terugkeer van de hertog in Parijs (no. 7020 (dl. XV)).
    21 - De audiëntie in ‘le Luxembourg’ had - volgens Grotius' brief van 3 september - een hoffelijk karakter (no. 7028 (dl. XV)). Blijkbaar viel het bezoek van de Zweedse koninklijke commissaris minder goed in de smaak van de hertog van Orléans.
    22 - Het postpakket met de brieven van koningin Christina van Zweden, dd. 30 december/9 januari en 15/25 januari 1645, bereikte begin maart het kantoor van de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona in Den Haag. De koeriersdienst op Parijs leverde het pakket af op het adres van een zekere ‘Monsieur Bonneau’, die het op zijn beurt (15 maart 1645) doorgaf aan de Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes; zie Stockholm, RA, E 1015, brief van Cerisantes, dd. 18 maart 1645, als bijlage bij een brief van Petter Spiring Silvercrona aan de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna, dd. 21/31 maart 1645.