eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6993. 1644 augustus 6. Aan J. Oxenstierna.1

    Excellentissime et illustrissime domine,

    Credo ego quidem imperatorem bellum hoc, quod inter Suedos Danosque enatum est, suam putare occasionem, ideoque eum ob spem quam habet res suas promovendi,

    639

    minus quam optandum sit properare ad pacem. Sed nec minus verum est eos qui rerum in Gallia potiuntur, pacem nolle; cuius sui consilii causas habent nec leves nec obscuras. Bene ergo eis cadit, quod propositi sui fiant compotes, invidiamque rei in hostem reiicere possunt, quanquam apud aequos homines non laudatur acerbitas ista literarum quas ad Imperii ordines legati Gallici scripsere;2 contra probatur Suedorum scriptio,3 quae res per se satis asperas non ultra modum accendit verborum asperitate. Gaudeo venire istuc dominum Lampadium.4 Vir est prudens, bonus, eruditus. Poterit et ille, et si qui ab electore Brandeburgico venturi sunt,5 dare consilia ad praecidendas pacis moras. Caeterum ut qui isthuc venturi sint, speciem personamque Imperii totius sustinere possint, vix sperabile est, cum maior pars conventus Francofurtensis rem pacis electoribus tractandam una cum imperatore permiserit.6 Si tamen aliquorum animi per has disputationes ab imperatore abstrahi poterunt, et velut vexillum erigi ad quod concurrant quibus aliqua manet cura Germanicae libertatis, erit id e re nostra. Si Danica controversia per Gallicos Batavosque legatos componi non poterit,7 putem nihil in eo mali fore, si de ea agatur Osnabrugae et Monasterii, ob causas a me dictas antehac.8

    De Femere capta9 est quod gaudeamus speremusque maiores progressus. Videntur exspectanda alia proelia navalia, cum quae pugnata sunt hactenus nihil magni aut his aut illis contulerint. De postremo, quo fugisse Danos satis constat,10 magis certa magisque specialia exspectamus; ut et quid facturus sit Gallassius, quid nostri contra Gallassium.11

    640

    Deus haec omnia ad bonum et Suediae et communiter orbis christiani dirigat, idemque, excellentissime et illustrissime domine, Excellentiam vestram protegat,

    Excellentiae vestrae perpetuo servire obligatissimus paratissimusque,
    H. Grotius.

    XXVII‹I› Iulii/VI Augusti 1644.

     

    Dominum Ceresantem, cum primum ad me venit,12 benigne et honorifice excepi.13 Volui eum deducere ad reginam regentem, ut moris est; noluit.14 Dixit comes Brulonius ei ita fieri debere; respondit nihil sibi mecum esse commune.15 Idem dixit in Batavis16 apud multos, et hic comiti Bryennio.17 Cum apud me pransus esset et post prandium soli essemus diu, nihil mihi dixit de iis quae egerat apud cardinalem, principem et alios. Quare, cum me rerum suarum participem non faciat, aequum est, ne ego illum mearum. Accedit, quod cum pessimo huc in me proposito18 venerit, ut ex multorum relatu cognovi, iure metuo, ne quae a me audiat, referat corrupta atque distorta, quod eum facere solere intelligo. Quare ita iudico non posse me tuto neque honeste eius uti consuetudine.

    Adres: Illustrissimo et excellentissimo domino/domino Johanni Oxenstiernae, reginae regnique Suedici senatori et summa cum potestate legato, etc., libero baroni in Kymitho, etc.

    641

    Bovenaan de brief staat in een onbekende hand: 28 Iul. 1644.

    En in dorso: Praesent. Ossnabrug, den 7. Augusti 1644.

    Adres (volgens de uitgave der Epist.): Baroni Oxenstiernae, plenipotentiario.

    Notes



    1 - Hs. Hannover, Niedersächs. Landesbibl., ms. XIIc, 723, f. 51. Eigenh. oorspr. De tekst is opgenomen in de uitgaven van F.C. von Moser, Diplomatische und Historische Belus- tigungen V (BG no. 1254), p. 68, en Hugonis Grotii ad Ioh. Oxenstiernam et Ioh. Adl. Salvium epistolae ineditae (BG no. 1224), p. 54. Gedrukt (zonder het postscriptum) in Epist., p. 730 no. 1681.
    2 - De discussie over de uitnodiging die de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien op 6 april 1644 aan de Duitse vorsten en standen hadden verstuurd.
    3 - De Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius hadden in een schrijven van 14/24 november 1643 een aantal Duitse rijksvorsten en steden uitgenodigd om vertegenwoordigers naar de vredesconferenties te Osnabrück en Munster te zenden. Eind januari 1644 bleek dat de meeste genodigden het rondschrijven onbeantwoord lieten; zie no. 6669.
    4 - Dr. Jacob Lampadius, vicekanselier en gezant van de hertogen Friedrich, August en Christian Ludwig van Braunschweig-Lüneburg, verscheen op 15 juli in Osnabrück (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 278 en p. 283).
    5 - Afgaande op een mededeling van Georg Keller, secretaris van de Zweedse gevolmachtigde Johan Adler Salvius, verkeerde Grotius in de veronderstelling dat keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg binnenkort zijn geheimraad Johann VIII, graaf von Sayn-Wittgenstein-Hohenstein, naar de vredesconferentie zou sturen; zie no. 6856. Pas op 14/24 april 1645 maakte de Brandenburgse delegatie haar entree in Osnabrück (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 588).
    6 - De keizer en de katholieke keurvorsten hadden in november 1643 een meerderheid gevonden voor de opvatting dat de ‘Fürstenrat’ niet op eigen gezag vertegenwoordigers mocht zenden naar de vredesconferenties; zie no. 6575 (dl. XIV), en R. von Kietzell, ‘Der Frankfurter Deputationstag von 1642-1645’ in Nassauische Annalen 83(1972), p. 114-115.
    7 - Grotius twijfelde nog aan de goede afloop van de missie van de Franse vredesbemiddelaar Gaspard Coignet, sieur de La Thuillery, en de Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse (Zweden), dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae (Denemarken).
    8 - De vraag of de Zweeds-Deense oorlog niet geslecht kon worden op de vredesconferenties te Osnabrück of Munster; zie no. 6931.
    9 - De Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson had op 29 juni/9 juli het eiland Fehmarn veroverd.
    10 - Op 2 augustus ontving Grotius de eerste berichten over de slag in ‘de Colberger Heyde’, zie no. 6977. In tegenstelling tot de Gazette 1644, no. 92, dd. 6 augustus 1644, ging hij ervan uit dat de vloot van de Zweedse admiraal Klas Fleming een grote zege op de Denen had behaald.
    11 - Het keizerlijke expeditieleger van Matthias, graaf Gallas, was na de capitulatie van het Zweedse garnizoen van Boizenburg naar Bad Oldesloe opgerukt (Doc. Boh. VII, p. 123 no. 346). In de tussentijd bracht de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson de verdediging van Kiel en de haven van Christianspries op orde (Doc. Boh. VII, p. 124-126, nos. 349, 351, 353 en 355, en Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 401-403).
    12 - Op 13 juni had de Zweedse koninklijke afgezant Marc Duncan de Cerisantes aan de ambassadeur in Parijs het schrijven van koningin Christina van Zweden, dd. 27 januari/6 februari 1644 (no. 6696), overhandigd.
    13 - Zo minzaam was de ontvangst niet. Op 1 juli beschreef de Parijse raadsheer Claude de Sarrau de kennismaking aldus: ‘Monsieur de Cerisante est arrivé ... Il s'est presenté ches Monsieur l'Ambassadeur de Suede sans l'avoir peu veoir .... Mais il a veu Madame et s'est entretenu longuement avec elle. Est à craindre quelque ialousie entre eux ...’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 314).
    14 - De audiëntie die Grotius voor donderdag 16 juni aanvroeg, kwam de heer van Cerisantes niet gelegen. Hij weigerde de ambassadeur te vergezellen op diens tocht naar het hof en het paleis van de prins van Condé; vgl. nos. 6913 en 6916.
    15 - De Gazette 1644, no. 75, dd. 2 juli 1644, maakte grote ophef van de aankomst van de nieuwe Zweedse afgezant aan het hof te Ruel: ‘Le vingtseptiéme [juin], le sieur de Sérisantes gentil-homme françois, du Conseil privé de la Reine de Suéde, et par elle envoyé vers Leurs Majestez, touchant son différent avec le Roy de Dannemarc, eut son audiance à Ruel, où il fut conduit dans les carrosses du Roy et de la Reine par le comte de Brulon, conducteur des ambassadeurs, ayant esté fort bien receu de Leurs Majestez’.
    16 - Op doorreis bracht de heer van Cerisantes een bezoek aan de Republiek. Eind mei arriveerde hij in Oldenzaal (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 223). Enkele dagen later werd hij in Den Haag gesignaleerd (no. 6898, en Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 291 en p. 298). Zijn reis vervolgde hij in het gezelschap van de Franse diplomaat Henri de Béringhen.
    17 - Zelfs Frederik Hendrik hechtte geloof aan de grootspraak van de nieuwe afgezant van koningin Christina van Zweden; zie no. 6943. In Parijs was men minder goedgelovig. In een brief van 18 juni aan de gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien uitte de Franse staatssecretaris Henri-Auguste de Loménie, graaf van Brienne, reeds zijn eerste kritiek op het gedrag van de heer van Cerisantes (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 269: ‘Vous avez chargé de l'une de voz dépesches Monsieur de C[é]risantes, gentilhomme dépesché à Sa Majesté par la Reine de Suède, lequel a fait sy peu de diligence à venir et à me la rendre depuis qu'il est arrivé, que bien qu'elle soit dattée du 21 du passé je ne l'ay eue que le 16 du courant’).
    18 - Het postscriptum is in haast aan de brief toegevoegd. In plaats van ‘proposito’ schreef Grotius abusievelijk: ‘propositio’.