eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7083. 1644 oktober 8. Aan A. Oxenstierna.1

    Excellentissime et illustrissime domine,

    Exspectabam, ut regina nostra clementissima, late victrix ac triumphatrix, edocta ex iis qui hic fuere quantum aucta sint rerum omnium pretia, augeret mihi quod dat annuum,2 sicut alii principes ministris hic suis fecere;3 cum ecce video tentari, ut auferatur mihi etiam illud commodum regno non grave, quod capio ex praerogata pecunia semestri, idque ex voluntate Sublimitatis tuae,4 quae de ea re ad me et ad dominum Spiringium

    37

    scripsit quondam, ad repensanda nimirum damna quae feci, cum mihi choragium legationis non ex publica, ut Galli solent, sed ex mea pecunia comparavi, cumque diu nulla ad me pecunia e Suedia veniente ad onera muneris sustinenda quaesivi, ubi potui, pecuniam, quam in arca praesentem non habeo. Cum vero etiam sic quae mihi attributa sunt, non sint paria sumtibus necessario faciendis, rogo, ut illo anticipatae pecuniae beneficio frui mihi liceat, donec regina domina nostra aliter indemnitati meae consuluerit.5 Quodsi necessitates Suedicae sumtus non ferunt qui in hanc legationem fiunt,6 rogo, ut de eo monear ac sic rebus meis possim prospicere, ne tandem aere alieno obruar.

    Deus, excellentissime et illustrissime domine, Sublimitati tuae large reddat quae ipsa mihi praestitit, ipsamque cum matrona,7 liberis et amicis salvam, sospitem, florentem servet,

    tuae Sublimitatis devotissimus cultor,
    Hugo Grotius.

    Lutetiae, XXIX [sic] Septembris/VIII Octobris 1644.

    Bovenaan de brief in de copie te Leipzig: Argumentum. Queritur non auctum sibi, sed prope diminutum salarium.

    Notes



    1 - Tekst naar copieboek Dresden, Sächs. Landesbibl., C 61, 215; gedrukt in Oxenst. Skrifter 2. afd., IV, p. 484 no. 555, dd. 28 september/8 oktober 1644. Afschrift ook in copieboek Leipzig, UB, ms. 2633, f. 353. Beantw. d. no. 7242.
    2 - Grotius' honorarium was bij zijn benoeming tot Zweeds ambassadeur vastgesteld op 6000 rijksdaalders per jaar, ingaande op 1 mei 1634. Daarnaast ontving hij ieder jaar nog een bedrag van 2000 rijksdaalders voor zijn waardigheid van ‘Raadt van Staat van 't zelve Rijk en Kroon, om dezelve te raaden en te dienen tot bevordering van haare hoogheidt, praeëminentie, voordeel, eer en reputatie’ (Brandt-Cattenb., Leven II, p. 5-6).
    3 - De rijksregenten in Stockholm hadden tot nu toe weinig acht geslagen op het belang van een eervolle vertegenwoordiging in Parijs (no. 5220 (dl. XII), no. 5926 n. 8 (dl. XIII) en no. 6939 (dl. XV)).
    4 - In 1639 verloor Grotius het vertrouwen in de beheerders van de Zweedse staatskas. Ten einde raad nam hij dankbaar gebruik van de door koning Lodewijk XIII aangereikte mogelijkheid om zijn onkosten af te trekken van de Franse subsidies aan de Zweedse legers in Duitsland (nos. 4091, 4172 en 4240 (dl. X) en nos. 4482, 4600 en 4603 (dl. XI)). Kanselier Axel Oxenstierna en diens financieraad Petter Spiring Silvercrona namen stilzwijgend genoegen met deze oplossing (brieven over dit onderwerp zijn niet overgeleverd). Sinds die tijd handelde de Zweedse ambassadeur zijn financiële zaken af met de beheerders van de Frans-Zweedse subsidiekas Johan Hoeufft en Johan Adler Salvius (nos. 4603, 4774 en 4815 (dl. XI) en nos. 5044, 5171, 5469 en 5515 (dl. XII)). Nu de Franse regering meer zeggenschap wilde verwerven over de besteding van de subsidiegelden, kwam bij hem de vrees op dat de gunstige regeling haar langste tijd had gehad.
    5 - Koningin Christina (1626-1689) zou op 7/17 december 1644 de Zweedse troon bestijgen.
    6 - In middels liet ook de Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes zich betalen uit de kas van de bankier Johan Hoeufft.
    7 - Anna Åkesdochter Bååt (1579-1649) (SBL XXVIII, p. 505).