eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    704

    7458. 1645 augustus 9. Van Christina van Zweden.1

    Vrijgeleidebrief voor Hugo de Groot, 9 augustus 16452

     

    Nos Christina, [Dei gratia Suecorum, Gothorum Wandalorumque designata regina et princeps hereditaria, magna princeps Finlandiae, dux Esthoniae et Careliae Ingriaeque domina, etc., gratiam et favorem nostrum singularem].

     

    Constare volumus universis et singulis, praesentes visuris ac lecturis, postquam nostro nomine ordinarii apud christianissimum regem legati munere integro decennio amplius functus est, iamque gratiosam hic a nobis dimissionem coram impetravit nobilis ac magnificus nobis sincere dilectus dominus Hugo Grotius, nos aestimantes praeclaros viri dotes atque in nos regnumque nostrum merita, pro eo quo eundem prosequimur singulari favore, necnon complacentia et applausu praestitorum nobis circa obitas eius officii partes servitiorum, eundem hinc abeuntem hisce tuti itineris literis muniendum duximus. Ac proinde ab omnibus terrarum mariumque potestatibus, cuiuscunque conditionis atque eminentiae fuerint, eos inprimis reges, principes ac respublicas liberas civitatesque quas transire ipsum contigerit, amice, benevole ac gratiose requirimus, ut praefatum hactenus legatum nostrum, nunc vero cum gratia singulari dimissum dominum Grotium una cum comitatu, famulis ac sarcinis suis in Germaniam, Galliam, Belgium aut alia regna ac loca ad quae se recepturus est abiturientem, redeuntem et pervenientem, libere, tuto et absque omni remora et impedimento ire et transire permittant, ac praeterea quibusvis benevolentiae atque amicitiae officiis prosequantur. Mandamus vero omnibus ac singulis nobis regnoque Sueciae fide et obsequio obstrictis legatis, bellorum ducibus, thalassiarchis, generalibus, praefectis provinciarum, classium, urbium, munimentorum et portuum, qua ipsum cum omnibus ad ipsum spectantibus transire contingit, ut huic nostrae seriae voluntati ac mandatis obtemperent, nec dicto Grotio quicquam impedimenti in suscepto hoc sive remeandi in Galliam, sive conferendi se in Germaniam, Belgium aut

    705

    alia loca itinere accelerent accelerarique faciant, quin potius eundem eosdemque in eo pro posse quisque suo iuvent ac promoveant.3 Id quod eos omnesque quorum interest, celare noluimus, secus facturi, poenam nostram sentient.

    In quorum fidem, etc., etc.,

    Christina.

    Bovenaan de copie te Stockholm: Literae salvi passus pro domino Hugone Grotio. Datum Stockholm, anno 1645, Iulius 30.4 A. G[ylden]kl[au].

    Bijlage:

    Wij, Christina, door Godts genade verklaarde koninginne en erfvorstinne der Zweden, Gotthen en Vandalen, grootvorstinne van Finlandt, hartoginne van Esthlandt en Karelië, en vrouwe van Ingermerlandt, etc., etc.

     

    Aan allen die dezen tegenwoordigen zullen zien en lezen, doen te weten dat de edele, voortreffelijke en onze zeer beminde heer Hugo Grotius, na in onzen naam de bediening bekleedt te hebben van onzen gewonen ambassadeur bij den allerchristelijksten koning geduurende den tijdt van meer dan tien geheele jaren, van ons alhier verkregen heeft een gunstig afscheidt; en ingevolge vandien voornemens zijnde zich elders te begeven, zoo hebben wij uit achting van de voortreffelijke hoedanigheden waarmede hij begaaft is, en zijne verdiensten jegens ons en ons koningrijk, uit zonderlinge gunst die wij hem toedragen, en om het groot genoegen dat wij ontfangen hebben van zijne diensten aan ons bewezen in zijne gemelde bediening, hem willen begunstigen en zijn vertrek verzekeren door deze tegenwoordige brieven van vrijgelei. En derhalven verzoeken wij van de vrindschap, goetwilligheit en genade van alle mogendheden ter zee en te lande, van wat staat en aanzien die mogen zijn, en voornamentlijk de koningen, princen en vrije republyken en steden, waardoor de reis zouw mogen genomen worden door gemelden heer Grotius, voorheen onzen ambassadeur in Vrankrijk en tegenwoordig van ons ontslagen, de zonderlinge gunst om te gaan, keeren en komen in Duitslandt, Vrankrijk, de Nederlanden of in eenige andere plaatsen, daar 't hem behagen zal zich naartoe te vertrekken, om hem en zijn gevolg met zijne dienaars en goederen te laten doortrekken in alle vrijheit, veiligheit en zonder eenig ophouden of beletsel, hoe dat zouw mogen zijn, gelijk ook aan hem te bewijzen alle tekenen van goedwilligheit en vrindschap. Vorders bevelen wij aan allen en eeniegelijk die ons getrouwheit en onderdanigheit schuldig zijn, in hoedanigheit van afgezanten, krijgsbevelhebberen, admiralen, generalen, gouverneurs van provinciën, vloten, steden, vestingen en havens, waardoor bij zal komen te reizen met al 'tgeen hem toebehoort, te gehoorzamen aan dit ons bevel en ernstigen wille, zich wel wachtende eenige verhindering te doen of te laten doen aan den gemelden heer Grotius op den weg dien hij zal nemen, 'tzij om weder te keeren in Vrankrijk, 'tzij om zich te vertrekken in Duitslandt, of in Nederlandt, of in andere plaatsen. Maar veel meer, dat zij hem de behulpzame

    706

    hand zullen bieden en helpen bevorderen in zijn oogmerk naar hun vermogen. Die bevonden zullen worden zich anders te gedragen, zullen van onzentwegen worden gestraft.

    Ter bevestiging hiervan hebben wij dit doen verzegelen met ons koninglijk zegel, de tegenwoordige getekent met onze eigene handt,

    Christina.

    Gegeven in ons koninglijk huis te Stokholm, den dertigsten July 1645.

    Notes



    1 - Copie Stockholm, RA, Riksregistratur, 1645, Tyskt och Latinskt, f. 118v-119v. Tekst opgesteld door de Zweedse kanselarijsecretaris Anders Gyldenklou (SBL XVII, p. 504-507). Vertaling (bijlage) in Brandt-Cattenb., Leven II, p. 408-409. Een Franse versie in hs. Den Haag, KB, Arch. Cornets de Groot 2-1, f. 323.
    2 - Zodra de storm (no. 7452, postscriptum) ging liggen, nam Grotius zijn terugreis in overweging. Zijn secretaris Willem van Crommon liet bij in de haven op de uitkijk staan naar de aan- en afvaart van de vrachtvaarders van Louis de Geer. Binnen een week bood een ertsschipper op Lübeck de reizigers zijn diensten aan. Juist op het moment dat de ex-ambassadeur het schip betrad, verscheen de Zweedse edelman [Erik] von der Linde op de rede, twee mijl buiten Stockholm: ‘hem radende uit Zweden niet te vertrekken voor dat hij noch eens hare Majesteit had begroet, wijl men anders mocht denken dat zijn vertrek uit eenige reden van misnoegen was gesproten, daar men in tegendeel voorhad hem alle stof van genoegen te geven’. Hierop zou Grotius geantwoord hebben ‘dat hij meende volkomen affscheidt van hare Majesteit te hebben genomen, en dat hij ten uittersten was voldaan; dat hem hartelijk zouw smarten, indien de Koningin andere gedachten van hem hadde, en om hare Majesteit bijzondere verzekering daar van te geven, en zijne redenen te doen goetvinden, die hem verplichtten dus van Stokholm te vertrekken, dat hij gewillig terug zouw komen’. Vervolgens begaf hij zich naar het koninklijk paleis, waar koningin Christina hem in audiëntie ontving. Het ceremonieel tijdens deze ontvangst kwam in grote lijnen overeen met de afscheidsbezoeken van buitenlandse gezanten (no. 7064 (dl. XV), en J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, p. 173-174 en p. 468-484). De ketting die Grotius kreeg omgehangen zal uit dezelfde werkplaats zijn gekomen als de gouden keten waarmee de Staatse ambassadeurs dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse en Jacob de Witt in november 1644 werden vereerd (no. 7286). Een of twee dagen later bracht een lakei de andere geschenken: enige stukken vaatwerk, ‘waar van het fatsoen noch niet voltoit was’, een geldsom van 25000 gulden (12000 rijksdaalders) en de door de kanselarij uitgeschreven vrijgeleidebrief, dd. 30 juli/9 augustus 1645 (Brandt-Cattenb., Leven II, p. 405[407]-408).
    3 - Zie no. 7460: ‘Lettre contenant le voyage de Hugo de Groot, de Stockholm à Rostock, et son deces en ladicte ville/ Verhael van de voyagie van den Heer Hugo de Groot, van Stockholm op Rostock, en sijn overlijden aldaer, uyt een brief geschreven bij een van sijn suite’, dd. 21/31 augustus, Den Haag 1645 (Knuttel, Cat. v. pamfl. no. 5238).
    4 - Brandt-Cattenb., Leven II, p. 409, vervolgt zijn ‘Historie’ met een relaas over Grotius' inscheping op de ertsvaarder in de haven van Dalarö (1/11 augustus 1645): ‘De Koninginne bood hem nevens dezen vrijgeleibrief ook een oorlogschip aan, om hem met zijn gevolg in zoodanig een plaats en Land, waar naar toe hij zouw goedvinden zijne reis te nemen, over te voeren. Maar de vrees, die hij had van weder opgehouden te worden, belette hem deze aanbieding aan te nemen; hij bediende zich alleen van een Galei van hare Majesteit, waar mede hij gebragt wierd in de Haven van de Daalders met zijn geheele gevolg, uitgezondert een Neef van Mevrouw zijne Huisvrouw, die ziek bleef te Stockholm’.