eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    7048. 1644 september 17. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Alle 'tgunt uwe Ed. oordeelt over de zaecken die nu op de baen zijn in de zijne van den vijfden September,2 accordeert wel met mijn gevoelen. Van mijnheer den grave de La Guarde heb ick allerlei goed vertrouwen. Ick meene denzelven heer zijn vertreck tot op het ander jaer zal uitstellen.3 Zoo uwe Ed. iet naerder verstaet van de resolutiën van de Generaliteit ofte Hollant aengaende de questie van Denemarcken,4 ick zal daervan garen zijn onderrecht ende contribueren tot het gemeene beste wat mij mogelijck is. 't Is mij lief dat de ambassadeurs van de Vereenichde Nederlanden in Sweden beleefd zijn bejegent.5 Ick meen de intentie van de Swede is dat over dese controversie zal gehandelt werden op de oude maniere ende volgens de tractaten, te weten door gedeputeerde van de beide rijcxraiden op de grentzen, waerbij dan de uitheemsche ambassadeurs haere goede advysen zullen connen brengen.6 Dat het stellen van de plaets aen den marescal

    742

    Horn werdt gestelt is nae de roomsche maniere. Hoe dat het eergeschil tusschen Vrancrijck ende de Vereenigde Nederlanden zal werden geëffent zie ick noch niet.7 De voorslagen van die van 't Engelsche parlement8 ende de comste van mijnheer de churfurst9 aldaer geven onlust niet alleen bij den coning van Engelant, maer overal. De zaecke van Oost-Vrieslant dient zoo geaccommodeert dat mevrouw de landgravinne blijve bij de lust van wel te doen,10 want haere Hoocheit can als zij wil een redelijck accord aengaen met den keizer.

    't Overlijden van den goeden heer Utenbogard,11 hoewel niet onrijp, doet mij wee om de groote vrundschap die zijne Ed. mij ende de mijnen altijd heeft getoont. Dit behoort dieghene die in de regiering paert gehadt hebben als die groote onstuimicheden zijn gepleecht, te doen dencken op haer consciëntie.12 Monsieur Marin, resident van Swede in Switserlant, onlancx gepasseert zijnde door Hollant,13 zegt dat hij niet en meent dat ergens een land [bestaet], besmet met zooveele gebreecken.

    17 Septembris 1644.

    Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, eerste raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 17 Sept. 1644.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 38c. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 7049.
    2 - Originele brieven van Nicolaes van Reigersberch zijn voor het jaar 1644 niet overgeleverd; vgl. Rogge (ed.), Brieven van N. v. Reigersberch aan Hugo de Groot, Amsterdam 1901.
    3 - De Zweedse graaf Magnus Gabriel De la Gardie had eerder verklaard dat hij zich bij het leger van de Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstensson zou voegen (no. 7031). Bij nader inzien gaf hij echter voorkeur aan de voortzetting van zijn thuisreis; zie no. 7054.
    4 - In navolging van de Staten van Holland gaven ook de Staten-Generaal blijk van hun ontevredenheid over de ‘Via concordiae’ die Frederik Hendrik in de Zweeds-Deense oorlog wilde ‘attenteeren’. In de tweede week van augustus herinnerden zij hun ambassadeurs dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae aan art. 12 en 13 van de ‘secreete instructie’: indien koning Christiaan IV bleef volharden in zijn weigering om de vaart op Zweden open te stellen, mochten zij de Staatse oorlogsschepen naar de ingang van de Sont ontbieden (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 70-72, p. 123-124 en p. 172-174).
    5 - De Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker en Cornelis van Stavenisse hadden hun voorstellen op 6 augustus in de vergadering van de Zweedse rijksraad mogen toelichten; zie nos. 7032 en 7035.
    6 - Een onzekere factor bleef koning Christiaan IV van Denemarken. Pas op 8 september verklaarde de vorst dat de Franse en Staatse bemiddeling hem aangenaam was (Kernkamp, o.c., p. 120-123). Het zou echter nog twee maanden duren voordat de Deense commissarissen Just Høg en Ditlev Reventlov met de Zweedse gedelegeerde Gustav Karlsson Horn overeenstemming bereikten over plaats en tijd van het vredesoverleg: op 15/25 december zou in Brömsebro de conferentie een aanvang moeten nemen, maar later werd de datum op verzoek van beide partijen verschoven naar 8/18 februari 1645 (Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 446-447).
    7 - De Staatse vredesbemiddelaars verlangden de erkenning van hun ‘eer en tytulen’. Omdat de ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker en Cornelis van Stavenisse een dag eerder in Stockholm waren verschenen dan hun Franse collega Gaspard Coignet, sieur de La Thuillery, namen zij het initiatief tot een regeling van de ‘eerste visite’. De Fransman bleek niet bereid te zijn hen de hoge hand en de titel van ‘Excellentie’ te verlenen. Het dispuut dreef de bemiddelaars nog verder uit elkaar (Aitzema (fo) II, p. 995, en Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 123 en p. 131).
    8 - De definitieve redactie van de vredesvoorstellen van het Parlement kwam in november 1644 gereed: ‘The humble desires and propositions for a safe and well-grounded peace, agreed upon by the mutual advice and consent of the Parliaments of both Kingdoms, united by Solemn League and Covenant, to be presented to his majesty’ (The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 299-308).
    9 - Prins Karl Ludwig van de Palts had op de 10de september het appartement betrokken dat het Parlement voor hem in het paleis van Whitehall in gereedheid had gebracht (CSP Ven. 1643-1647, p. 130-143).
    10 - Met memoranda hadden vertegenwoordigers van de Franse en Zweedse kroon steeds geprobeerd de Staten-Generaal te overtuigen van de noodzaak om een regeling te treffen in het conflict van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel met graaf Ulrich II van Oostfriesland over de legering van de 11 Staatse compagnieën. Langzaam raakten de Hoog Mogenden doordrongen van de ernst van de situatie. Eind oktober werkten zij mee aan een troepenreductie (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 254-257).
    11 - De remonstrantse predikant Johannes Wtenbogaert (* Utrecht 11/21 februari 1557) was op zondag 4 september 1644 overleden.
    12 - In november 1643 had Grotius zijn broer Willem al gewezen op het historisch belang van de manuscripten en documenten die Johannes Wtenbogaert tijdens zijn lange leven verzameld had; zie nos. 6532 en 6551 (dl. XIV). Diens Kerckelicke historie, vervatende verscheyden gedenckwaerdige saecken, in de Christenheyt voorgevallen, van het jaer vierhondert af, tot in het jaer sesthienhondert ende negenthien zou in 1646 verschijnen (BG no. 892).
    13 - Carl Marin, Zweeds resident te Zürich, was met aanbevelingsbrieven van Grotius op weg naar Zweden. Begin september aanschouwde hij voor het eerst van zijn leven de Hollandse weiden en steden; zie no. 7031.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]