eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    170

    7162. 1644 november 26. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    't Is mij leed dat onzen oudste2 ende tweede3 haerzelve ende ons in de wege zijn. Wij zullen zien off wij met de beurse te sluiten haer wijzer connen maecken. Voor den derde4 zullen wij doen dat wij connen.

    De victorie der Sweden ter zee is groot. Wij moeten zien wat gevolg dezelve zal hebben.5 't Jaer verloopt verre om veel in die quartieren uit te rechten. Ick ben van uwer Ed. opinie dat de Vereenigde Nederlanden haer zoo hebben gedraegen dat zij bij de Denen gehaet, bij de Sweden niet zeer bemint zullen werden. 't Heeft geene apparentie dat de zaecke in Schonen staende op handeling, de gezanten der Vereenigde Nederlanden vandaer connen vertrecken zonder disreputatie.6 Nopende Breme ende Hamburg,7 ick weet wel dat in de handeling, geduirende de Trefves met de Hanzesteden aengegaen, het vernemen was haeren naem te gebruicken als tot de defensie van de Vereenigde Nederlanden tegen een yder zijnde geobligeert, om den coninck van Spaignie te beter te bewegen tot continuatie van de Trefves; dan heimelijck was het verstant dat in cas van rupture van Trefves zij tot het oorlogh tegen Spaignie niet en zouden zijn geobligeert. Een groote somme gelds weet ick niet off van die steden in deze tijd te hoopen is. De Romeinen in haere vroomste tijden hadden lust vrije steden te defenderen om der eere wil, zonder iet daervoor te genieten, zoodat de Griecken haer verwonderden gelijck Livius zegt:8 ‘esse aliquam in terris gentem quae sua impensa, suo labore ac periculo bella gerat pro libertate aliorum, nec hoc finitimis aut propinquae vicinitatis hominibus aut terris continenti iunctis praestet, maria traiiciat, ne quod toto orbe terrarum iniustum imperium sit et ubique ius, fas, lex potentissima sint.’ Ick en vinde geene reden waerom Lubec zooveel hangt aen de Deensche zijde.9

    't Is hart dat men aen de Oostindische een zaecke die voor 't land noodigh is, duir wil

    171

    vercoopen.10 Aelianus doet niet wel dat hij tot zijn behulp verdicht zaecken daer ick niet nae en dencke.11 De Fransche ambassadeurs trecken wel veelen tot de hulpe van haere besoignes.12 Ick en meene niet zij de vrede zoecken. Wat Vlaenderen aengaet,13 't is niet goed de Fransoisen tot buiren te hebben, maer noch is dat beter dan die havenen, die zooveel quaeds doen, in der vijanden handen te laet[en]; 'twelck een zeecker quaed is, het ander onzeecker, ende can mettertijd wel ongevallen medebrengen, maer in dien tijd can doch veel gebeuren, waerdoor zulcx werdt verhindert.

    De zaecken van Catelagne mijns oordeels staen quaelijck14 ende om gelt te vinden is hier quaelijck middel. De meeste voorslagen werden off bij 't parlement off bij de gemeente gesteuit, ende de regiering is niet heel aengenaem.15 De mentie van geallieerden is in de procuratie16 niet zeer noodigh, maer Vrancrijck zoect daermede te conserveren 't recht ende gebruick om de princen van het Rijck in haere tractaten als geallieerde te begrijpen, gelijck in de paix van Camerick ende anderen17 is geschiet. De handeling [zal] nae mijne opinie daerop niet steuten; jae, ick crijge advys dat de wisseling ende acceptatie van de volmachten tuschen de Fransoisen ende de wederpartie is geschiet,18 maer de Swedische zijn te onvrede dat haer schrijven in de vergadering tot Francfort niet en is geopent.19

    26 Novembris 1644.

    172

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 26 Nov. 1644 uyt Paris. Bremen, Hamburch.

    En in de marge: Handelynge tusschen Breme, Hamburch ende desen staet.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 39f. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. De dagtekening ‘26 Novembris’ verbeterd uit ‘24 Novembris’. Mogelijk tezamen met no. 7163.
    2 - Cornelis de Groot hoopte nog steeds op een hoge aanstelling in het Venetiaanse leger; zie no. 7148.
    3 - De Haagse advocaat mr. Pieter de Groot, het zorgenkind van de familie (M. van Leeuwen, Het leven van Pieter de Groot, Utrecht 1917).
    4 - Een uitzondering wilde Grotius maken voor de Frans-Weimarse officier Dirk de Groot, ‘aide de camp’ van de burggraaf van Turenne.
    5 - De Zweden verkeerden na de slag in de Fehmarnbelt (13/23 oktober) in een overwinningsroes. De winterstormen weerhielden hen evenwel van een expeditie naar de Deense eilanden Lolland, Langeland, Funen en Seeland (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 108-110).
    6 - De Staatse ambassadeurs dr. Gerard Schaep en Joachim Andreae hadden op 15 oktober de oversteek naar Skåne (Schonen) gemaakt. Bij aankomst in Malmö werden zij door koning Christiaan IV van Denemarken begroet met de volgende woorden: ‘De Heeren raden mij tot vreede maecken met Sweeden, als gelooffsgenoten ende Buyrluyden, maer de Sweeden hebben ende holden geen gelooff’ (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 126, n. 3).
    7 - De gedeputeerden van de Hanzesteden Bremen en Hamburg hadden in hun onderhandelingen over de vernieuwing en de herziening van het in 1616 gesloten verdrag met de Staten-Generaal de strijd tegen de koning van Spanje willen uitsluiten van hun bijdrage aan de ‘conservatie ende onderhoudinge der vrije Navigatie, Commerciën ende Traffiquen in de Oost- ende Noort-Zee, mitsgaders in de stroomen, rivieren ende wateren, haer in deselve Oost- ende Noort-Zee exonererende’. In ruil voor een concessie op dit punt presenteerden zij hun bondgenoten ‘seeven’ in plaats van ‘vijf ten honderd’ (Aitzema (fo) II, p. 1005, en Res. SH, dd. 14 en 17 december).
    8 - Livius, Ab urbe condita 33, 33.
    9 - De Hanzesteden Lübeck, Wismar, Rostock, Stralsund, Greifswald-Anklam, Maagdenburg, Braunschweig en Lüneburg hadden geen vertegenwoordigers naar Den Haag gezonden. Het stadsbestuur van Lübeck zag geen heil in de vorming van een Zweeds-Staats machtsblok in de Oostzee.
    10 - Tenslotte werd het octrooi van de Oostindische Compagnie op 22 juni 1647 voor de duur van 25 jaar verlengd. De Compagnie betaalde aan de Generaliteit een recognitiegeld van 1500000 gulden ‘en dat alles tot onderstant van de Westindische Compagnie en om besteet te worden tot behoef en nootwendigheden van de vervallen saecken in Brasil en de herstelling van dien’ (Pieter van Dam. Beschryvinge van de Oostindische Compagnie I, deel I, p. 46-47 en p. 60-76).
    11 - ‘Aelianus’, codenaam voor de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona, verdedigde in Den Haag zijn positie van ‘publicq minister van een Souveraine Kroon’ (nos. 7080, 7081 en 7127). Hij verklaarde ‘sainct en inviolabel’ te zijn, ‘staende alleen onder het recht ende justitie van hare Conincklijcke Majesteyt van Sweden’ (Aitzema (fo) II, p. 1014-1018).
    12 - De Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien zochten in september een ambassadesecretaris. De graaf had de diplomaat Melchior de Harod de Senevas, markies van Saint-Romain, op de voordracht willen plaatsen, maar zijn collega weigerde de aanbeveling te onderschrijven. Op 1 oktober hakte de Franse staatssecretaris Henri-Auguste de Loménie, graaf van Brienne, de knoop door en gaf zijn voorkeur aan de kandidaat die het meest in de smaak viel van Abel Servien: Henri (of Jean) Brasset, secretaris van de Franse ambassade in Den Haag (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. LXXV, p. 490-492, p. 497, p. 529-532 en p. 537).
    13 - Frederik Hendrik betuigde op 12 december 1644 zijn steun aan een Frans-Staats ‘desseyn’ in Vlaanderen (Correspondance d'Estrades I, p. 212-214).
    14 - De Franse onderkoning Philippe, graaf van La Mothe-Houdancourt, had bericht ontvangen dat hij plaats moest maken voor Henri de Lorraine, graaf van Harcourt. Hij verliet de Catalaanse hoofdstad op 7 december (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 228, en Sanabre, La acción de Francia en Cataluña, p. 268-269).
    15 - Het Parlement van Parijs tekende protest aan tegen de belastingmaatregelen van Michel Particelli (1596-1650), heer van Emery, ‘contrôleur général des finances’ (Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV II, p. 93-97).
    16 - Het Munsterse beraad over de ‘emendatio’ van de keizerlijke, Spaanse en Franse volmachten. De Fransen bleven aandringen op een duidelijke uitspraak van de keizer en de koning van Spanje over hun bereidheid om de ‘confoederati et adhaerentes’ van koning Lodewijk XIV in de vredesonderhandelingen te betrekken (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 20-22, p. 33-34, p. 208-211 en p. 277-280).
    17 - De vredesverdragen van Kamerijk (1529), Crépy (1544), Cateau-Cambrésis (1559) en Vervins (1598); vgl. Acta pacis Westphalicae; Diarium Volmar I, p. 193.
    18 - De keizerlijke, Spaanse en Franse gevolmachtigden hechtten op 20 november hun goedkeuring aan de veranderingen en verbeteringen in de formulieren.
    19 - De ‘Literae dominorum legatorum Suecicorum ad Ordinum Imperii Romani deputatos, Francofurti ad Moenum degentes’, dd. 4/14 oktober 1644. De keizerlijke commissarissen te Frankfort, graaf Ernst von Öttingen-Wallerstein en dr. Johann Christoph Metzger, wilden de ‘Deputationstag’ zo lang mogelijk bijeenhouden en weigerden een discussie aan te gaan over de beantwoording van de Franse en Zweedse uitnodigingen ter vredesconferentie (R. von Kietzell, ‘Der Frankfurter Deputationstag von 1642-1645’, in Nassauische Annalen 83(1972), p. 117-119, en Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 169).
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]