eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7127. 1644 november 5. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Ick danck uEd. van de liberale advisen ende discoursen van den 25 October. Den raed gegeven over de papieren van Van Mede is goed.2 De desseings daer de Brune van spreect - wiens boeck ick garen zoude zien - zijn niet verdicht.3 Ick mercke dagelijcx nieuwe teeckenen dat men die twee desseings zoect te vereenigen ende houde het daervoor dat de tien provinciën liever een bekend ongemack zullen verdraegen dan zich vertrouwen ofte op d'een ofte op d'andere, wetende d'exemplen van ontrouwicheit aen d'eene zijde in materie van staet, aen d'andere zijde in materie van religie. Zoo niet haest bij de Sweden iet merckelijck in de Oostzee werdt voorgenomen,4 zullen daer zoowel de costen zijn verloren als bij de Vereenigde Nederlanden.

    Onzen Diderick heeft zijne commissie verricht tot contentement, werdt bij den hertogh van Anguien zeer gepresen.5 Daer werdt een van de principalen van Cassel6 gezonden om de begonnen handeling te sluiten.7 Om die conjunctie wel tewege te brengen waer noodigh dat de questie in Oost-Frieslant waere gebracht tot eenicheit. Ick hoop mijnheer

    116

    den prins van Orangie door Swede ende Vrancrijck gebracht zal werden tot redelijckheit.8 Ick zal zeer garen verstaen wat op de zaeck van Bremen ende Hamburg9 zal werden gedisponeert ende hoe Lubec zich daerinne draegt.10

    Monsieur Godefroi zal zijn boeck haest vol hebben van aenteeckeningen.11 Ick meen monsieur Brasset geen haest en heeft om nae Munster te gaen,12 alzoo daer voorlang noch niet te doen en is; 't schijnt noch de keizerschen noch de Fransoisen de vrede zoucken.13 't Geeft mij wonder dat die vaert in Vlaenderen met gewelt niet en is belet.14 Mijnheer den prins van Orangie sterckt zijn huis zooveel doenlijck is.15

    UEd. zal daer zijnde best connen oordeelen off die van Oost-Indië te disponeren zullen zijn tot de voorgenomene combinatie.16 Aelianus, zie ick wel, maect veel vijanden ende meent dat hij 't niet [can] verkerven, vertrouwende op zijn stutten.17

    117

    Voor den churfurst laet ick hier niet te arbeiden,18 maer op zijne reis in Engelant blijft hier de ombrage,19 die misschien bij de coninginne van Engelant zal werden gevoet.20 De menichte van secten groeit zeer in Engelant, ende dat is één van de oorzaecken die veelen beweegt om te dencken op de herstelling van de eenicheit in de kercke door redelijcke middelen.21 Waer de vrede in Duitschlant gemaect, zoo zoude aen den coning van Engelant geene hulpe ontbreecken.22

    Wat onzen tweeden aengaet, daervan ick heb voordezen geschreven aen mijn broeder de Groot23 ende mijn huisvrouw aen uwe Ed.24 Leuie luiden zijn nergens goed toe. Ende de rechte politie heeft rechtsgeleerdheit van noode. Doch wij zullen zien wat hij daervan zal maecken, alzoo hij alle ons goed voornemen teniet heeft gemaect.

    5 Novembris 1644.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 5 Nov. 1644 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 39a. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 7128. Antw. op een niet teruggevonden brief van 25 oktober 1644.
    2 - ‘Mede’ (vgl. Genesis 2:10) is Hebreeuws voor Wtenbogaerts naam; zie no. 1137 (dl. III) en no. 6257 (dl. XIV). In zijn brief van 1 oktober (no. 7069) maakte Grotius zijn zwager opmerkzaam op het belang van de ‘conservatie van de geschiedenisse bij sijne Eerw[aarde] aangeteickent’.
    3 - Johan de Brune (ca. 1588-1658), jurist en literator, advocaat te Middelburg, in 1649 raadpensionaris van Zeeland (NNBW IV, kol. 333-334; H.W. Blom, in De Hollandse jaren van Hugo de Groot, p. 145-153), had in zijn Grond-steenen van een vaste Regieringe, gheleyt end wtgestelt tot bericht end nuttigheyt van alle goede Vader-landers, Middelburg 1621, betoogd ‘dat de Gods-diensticheyt ende Rechtveerdicheyt, de eenighe oorsaken ende middelen van een vaste, heylsame regieringhe zijn’ (Eerste boeck, caput 1 (p. 7-11)).
    4 - Militaire deskundigen beweerden met grote stelligheid dat de Zweedse oorlogsvloot dit jaar niet meer zou uitzeilen (no. 7115, en Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 105-106). Op 16 november bereikte Grotius het nieuws van de zeeslag in de Fehmarnbelt (nos. 7133-7135).
    5 - De hertog van Enghien sprak lovend over de missie van de Frans-Weimarse officier Dirk de Groot, ‘aide de camp’ van de burggraaf van Turenne, naar het hof van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel.
    6 - Mogelijk de Hessisch-Kasselse raadsheer Andreas Christian Pagenstecher (1612-1677); vgl. Aitzema (fo) II, p. 1003-1004, en Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen II, p. 431.
    7 - De heer van Beauregard, Frans resident te Kassel, regelde de details van de Hessische bijdrage aan de strijd tegen de Zwabisch-Beiersen (Lettres Mazarin II, p. 78, p. 92 en p. 95; Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 174, p. 524, p. 539, p. 568 en p. 584).
    8 - De Hessische bevelhebber Caspar, graaf van Eberstein, stond op voet van oorlog met de Staatse versterkingen in Oostfriesland. Onder geen beding wilde hij zijn Oostfriese eenheden beschikbaar stellen voor de campagne van de Franse legers aan de Rijn. Tenslotte zetten de Fransen de partijen zo zwaar onder druk dat ze wel moesten instemmen met een troepenreductie. Het accoord vergde blijkbaar het uiterste van de krachten van de Hessische bevelhebber. Twee dagen na de ondertekening kreeg de graaf een hevige koortsaanval († eind oktober 1644 te Aurich) (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 254-257).
    9 - Een vier man sterke deputatie van de Hanzesteden Bremen en Hamburg, bijgestaan door de ordinaris resident dr. Lieuwe van Aitzema, bevond zich in de Republiek om te pleiten voor de vernieuwing en herziening van het verdrag dat de Staten-Generaal in 1616 met de Hanzesteden hadden gesloten; zie nos. 7081 en 7123.
    10 - Veertien dagen later komt Grotius nog eens terug op dit onderwerp: ‘Ende is vremd dat die twee steden handelen zonde[r] Lubec, Rostoc ende anderen’ (no. 7149).
    11 - Théodore Godefroy, juridisch adviseur van de Franse delegatie ter vredesconferentie, groot verzamelaar van documenten ‘touchant les droits du roi très chrétien sur plusieurs états et seigneuries possédées par divers princes voisins’ (Acta pacis Westphalicae; Instruktionen, p. 25 en p. 163). Zijn tijd in Den Haag (mei-oktober 1644) had hij inderdaad nuttig besteed. In een brief van 3 oktober 1644 merkte de Haagse hofpredikant André Rivet op: ‘Mons. Godefroy est tousjours ici, qui receuïlle ce qu'il peut et n'a pas envie de s'aller morfondre à Munster’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 399, p. 409 en p. 418).
    12 - De Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien zochten in september een ambassadesecretaris. De graaf had de diplomaat Melchior de Harod de Senevas, markies van Saint-Romain, op de voordracht willen plaatsen, maar zijn collega weigerde de aanbeveling te onderschrijven. Op 1 oktober hakte de Franse staatssecretaris Henri-Auguste de Loménie, graaf van Brienne, de knoop door en gaf zijn voorkeur aan de kandidaat die het meest in de smaak viel van Abel Servien: Henri (of Jean) Brasset, secretaris van de Franse ambassade in Den Haag (Schutte, Repertorium II, p. 7). Koning Lodewijk XIV bekrachtigde op 3 december 1644 de benoeming (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. LXXV, p. 490-492, p. 497, p. 529-532 en p. 537).
    13 - Het Munsterse overleg over de ‘emendatio’ van de volmachten. De keizerlijke, Spaanse en Franse gevolmachtigden lieten de kwestie nog tot het einde van november aanslepen.
    14 - Tijdens de belegering van Sas van Gent werden in het Staatse legerkamp geruchten verspreid over een nieuw kanaal dat de Zuidnederlandse gouverneur don Francisco de Melo in de polders bij Axel wilde laten graven. Het ‘kanaal’ bleek achteraf een smalle vaart te zijn (Briefw. C. Huygens IV, p. 40, p. 57 en p. 66).
    15 - Frederik Hendrik had graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen, de ‘Braziliaan’, aanbevolen voor twee hoge aanstellingen in het Staatse leger: gouverneur van Wesel en luitenant-generaal der cavalerie (Het Staatsche leger IV, p. 187-188, p. 332 en p. 342).
    16 - De bewindhebbers van de Oostindische Compagnie probeerden het hoofd koel te houden in de discussie over de ‘combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën’. Zij tastten reeds de mogelijkheden af van een voortbestaan zonder octrooi; zie no. 7123.
    17 - ‘Aelianus’, codenaam voor de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona. Zijn ‘ruyde harde en onfatsoenelijke maniere van doen’ werkte alleen maar in het nadeel van de Zweeds-Staatse betrekkingen; vgl. no. 6956 (dl. XV) en nos. 7069 en 7081.
    18 - Grotius had de Paltsische agent (Johann) Friedrich Pawel von Rammingen vertrouwd gemaakt met de verschillende standpunten in de kwestie van het herstel van de keurvorstelijke familie in de Palts. Hij koos voor een voorzichtige benadering: ‘Ick heb hier voorgeslagen dat Vranckrijck van de plaetsen die zij door haere wapenen becomen in den Pals, de bewaering behoort te houden; maer de justitie aldaer te doen administreren op den naem van mijnheer den churfurst’; vgl. no. 7039 (dl. XV) en nos. 7081, 7094 en 7116.
    19 - De Fransen wantrouwden de ‘Motives and reasons’ van de reis van prins Karl Ludwig van de Palts naar Londen (CSP Ven. 1643-1647, p. 148, en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 557).
    20 - In de middag van de 5de november maakte koningin Henriëtte Maria van Engeland haar intocht in Parijs (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 224-225).
    21 - Independenten, gematigd-episcopalen en erastianen verhieven hun stem tegen de presbyterianen die naar het voorbeeld van hun Schotse broeders een kerkorde wilden opstellen in de geest van de besluiten van de synoden van Dordrecht (1618-1619) en Alès (1620).
    22 - Grotius gunde koning Karel I standvastere bondgenoten dan de koningen van Denemarken en Spanje. Hij hechtte groot belang aan de ‘hulpe’ van de kronen van Frankrijk en Zweden.
    23 - De uitgevers van de Epistolae Quotquot hebben Grotius' reactie op de onduidelijke toekomstplannen van mr. Pieter de Groot niet opgenomen in hun uitgave van de brief aan Willem de Groot, dd. 29 oktober 1644 (no. 7114).
    24 - De overlevering van de correspondentie van Maria van Reigersberch met haar broer is lacuneus; vgl. H.C. Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, Leiden 1902.