eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6956. 1644 juli 11. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Valde et ego miror monachi impudentiam,2 qui corruptissimo hoc saeculo ecclesiam vocat gloriosam, neque eam ad rudimenta sua retrahi vult, cum tamen eo tempore tenacissima fuerit eorum quae a Christo et discipulis eius acceperat. Neque minus miror eos qui maxime urgent paenitentiam esse iansenianos, minus enim id congruit eorum doctrinae qui vires arbitrii enervant et omnia potentiae divinae, cui quidem resisti nequeat, accepta referunt. Quid legati nostri cum Dano effecturi sint videbimus, iam enim classis nostra navigat.3

    Quae de te poematis suis inseruit Sulechemius4 misi nuper,5 illud quod Riveti libro

    570

    praefixum est6 non invenio,7 atque ideo poemata mihi missa puto, ut hoc ego, et tu ex me sciremus. Spiringius multos consulit advocatos super mandato salviconductus,8 in quo non pauca narrantur quae probari nequeunt, sed senatores sufficere putaverunt si constaret de minis quas ille nunquam negavit, et etiamnum in iis perstat. Illud aegerrime fert, quod in libello sui mentio fiat in narratione, non item in dispositione, quae adversus Bommerum,9 nullius mali compertum, dirigitur, et adversus familiam utriusque, quod ille Curiae in suos licere negat.

    De Cerisanto laetor,10 et dixit mihi nobilis Lotharingus,11 qui me iam aliquoties invisit, non esse quod ab ipso timeas. Caeterum scias velim arcam qua elatus es‹t› Lupesteino domi nostrae non esse, neque uxorem meam aliter credere quam a tua cum hic postremo esset in Gallias asportatam.12 Legi his diebus Sypaei Notitiam iuris Belgici,13 in qua saepe tui meminit et quidem cum honore; caeterum in hoc dissentit quod neget per minorennium matrimonium invitis parentibus initum induci bonorum communionem,14 quod edicta non dicere putat, et ea tantum loqui de doario consuetudinario aut

    571

    convento, neque pertinere ad communionem coniugalium operarum, ex eaque societate provenientium lucrorum; cui ego adstipulari non possum, tum propter verba edicti quae consuetudinarii lucri mentionem faciunt, tum propter indirectam edicti quae inde sequeretur subversionem.

    Nihil iam fere hic geritur scriptu dignum, nisi quod Francimontius15 iussu Davausii Ordinibus Foederatis narravit legatum Hispanum qui Monasterii est16 exhibuisse sibi exemplar foederis inter Gallos et nostros nuper Hagae initi,17 idque stetisse domino suo decem florenorum millibus, sed pecuniam eam bene esse perditam. Aiunt et Danum, eius rei nescium, aliud exemplar sibi comparasse et Viennam misisse.

    Venit mihi nuper in mentem annon et hoc aliquid ad concordiam ecclesiarum faceret si moduli nostri psalmorum a pontificiis reciperentur, additis verbis aut Latinis aut Gallicis quae ipsi probarent,18 et annon forte Chytraei opera ei rei posset inservire qui psalmos Latinitate donavit ad modulos nostros.19 Certe ea res admodum grata esset calvinistis. De domino Utenbogardo serio cogito.20 Est iam hic Hogerbetius, neque hilum promovet, Curia neque concedente ipsi mandatum citatorium neque negante.21

    Vale, frater optime, et salve cum uxore et liberis,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Raptim. Hagae, XI Iulii 1644.

     

    Vir quidam e castris nupere scripsit Spiringium, si legatus foret, titulo Insolentiae insignitum iri.22

    572

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 20 s.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 21 Iulii.

    En in dorso: 11 Iulii 1644 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 314. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6938, beantw. d. no. 6971.
    2 - ‘Le Père Yves’ van de orde der Minderbroeders-Kapucijnen had zijn afkeer van de leer van de jansenistische theoloog Antoine Arnauld onder woorden gebracht in een petitie Très-humbles remonstrances présentées à la Reine contre les nouvelles doctrines de ce temps, Parijs 1643 (A. Cioranescu, Bibliographie de la littérature française du dixseptième siècle III, p. 1999, en G. Hermant, Mémoires ... sur l'Histoire ecclésiastique I, p. 263-267).
    3 - Het vertrek van de Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse, dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae naar het noorden. Op 7 juli was de vloot het Vlie uitgezeild; zie no. 6955.
    4 - Constantijn Huygens' Momenta desultoria, poëmatum libri XI, edente Caspare Barlaeo, Leiden (Elzevier) 1644. In juni kwam de bundel in omloop. Omdat de ‘heer van Zuylichem’ (Sulechemius) op dat tijdstip Frederik Hendrik volgde op diens campagne in Zeeuws-Vlaanderen, liet hij door vrienden de presentexemplaren rondsturen (Briefw. C. Huygens IV, p. 34, en Briefw. P.C. Hooft III, p. 605-607 no. 1220). Het exemplaar dat Huygens aan Grotius had toegedacht (Dichtw. C. Huygens III, p. 299), droeg de inscriptie: ‘Ad Grotium cum libro’: ‘Grotiadae, summo Batavorum Belga Batavum
    Infimus haec dono dat, dicat Hugenius
    11 Mart. 1644.’
    5 - Waarschijnlijk in een ontbrekende brief van 4 of 5 juli; vgl. no. 6958.
    6 - Het epigram ‘De Hugonis Grotii annotatis Henoticis, ad Consultationem Cassandri’, dat de dichtende Haagse hofsecretaris zonder vermelding van zijn naam in de Hugonis Grotii in Consultationem Cassandri annotata. Cum necessariis animadversionibus Andreae Riveti ..., Leiden 1642 (BG no. 1172) had laten verschijnen; zie nos. 5669 en 5761 (dl. XIII).
    7 - André Rivet merkte het verdwijnen van het gedicht van zijn vriend ook op: ‘Il n'y a pas mis le Santra [de naam die Grotius gaf aan de anonieme dichter van het epigram], mais bien l'Epigramme qu'il a faict in Vindicias Beatae Virginis Andreae Riveti’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 317 en p. 319, en de Momenta desultoria, Farrago p. 45).
    8 - Petter Spiring Silvercrona was er niet voor teruggedeinsd om op zijn Rijswijkse familiegoed de rust van de eerbare weduwe van ‘Seger Maes’ te verstoren. Na een opvliegende reactie van de Zweedse resident verleende het Hof van Holland de weduwe een ‘mandement van sauvegarde’; zie nos. 6921 en 6938.
    9 - Petter Spiring Silvercrona, tweede zoon van de Delftse tapijtwever François Spiring (Spierinck), was in 1642 uit Zweden teruggekeerd met adels- en adoptiebrieven ten behoeve van de kinderen van zijn vrouw Johanna Dorothea Doré (Daurées) uit haar eerste huwelijk met Jan B(l)ommert: Catharina, Maria, Johan, Johanna, Anthonette en Johanna Maria Spiring (of de Bommert) Silvercrona; zie no. 5891 (dl. XIII), en Schutte, Repertorium II, p. 492 en p. 495.
    10 - Vrienden in de Republiek vroegen zich af wat rijkskanselier Axel Oxenstierna had bezield om de Franse Schot Marc Duncan de Cerisantes te benoemen tot Zweeds koninklijk commissaris in Deense aangelegenheden aan het Franse hof; vgl. no. 6944.
    11 - De Lotharingse edelman de Siraumont, politiek adviseur van de Zweedse hoofdofficier landgraaf Friedrich van Hessen-Eschwege. Bij zijn vertrek uit Parijs had hij de wens te kennen gegeven dat hij op doorreis in de Republiek gaarne een blik wilde werpen op de boekenkist waarin Grotius op 22 maart 1621 uit zijn Loevesteinse kerker was ontsnapt; zie no. 6888.
    12 - Het laatste bezoek van Maria van Reigersberch aan de Republiek had al weer vier jaar geleden plaatsgevonden. In mei 1640 was zij aanwezig op de begrafenis van haar schoonvader Jan de Groot. Ongetwijfeld zal zij in die dagen met haar zwager en schoonzuster Alida Graswinckel gesproken hebben over het huisraad dat zich tot 1638 in de ouderlijke woning te Delft had bevonden; vgl. nos. 3531-3532 (dl. IX) en nos. 4647 en 4664 (dl. XI).
    13 - François Zypaeus (van der Sypen; van der Zype) (ca. 1579 -1650), kanunnik en officiaal van het bisdom Antwerpen; na 1638 vicaris-generaal (BNB XXVII, kol. 475-480). Zijn Notitia iuris Belgici was in 1635 te Antwerpen uitgekomen. Herdrukken verschenen te Antwerpen (1640) en te Arnhem (1642).
    14 - Zie no. 6819 n. 12. Naar aanleiding van de editie Inleydinge tot de Hollandtsche Regts-geleertheit, beschreven bij Hugo de Groot, bevestigt met placcaten, hantvesten, oude herkomen, regten, regts-geleerden, sententien van de Hoven van Justitie in Hollant ende elders, mitsgaders enige bij-voegsels ende aenmerkingen op de selfde, door Mr. Simon van Groenewegen van der Made, advocaet voor de voorsz. Hoven van Justitie in Hollandt, Dordrecht 1644 (BG no. 765), onderwierp Willem de Groot de Notitia iuris Belgici, liber V ‘De sponsalibus, et matrimonio’, aan een kritisch onderzoek.
    15 - Franchimont, een oudgediende op de Franse ambassade in Den Haag (Schutte, Repertorium II, p. 2). Het lek (infra, n. 17) zochten de Fransen in Den Haag; vgl. Res. SH, dd. 20 en 23 juni 1644.
    16 - De Spaanse gevolmachtigde don Diego de Saavedra y Fajardo verzamelde documenten die de Spaanse kroon van dienst konden zijn bij de verdediging van haar rechten (M. Fraga Iribarne, Don Diego de Saavedra y Fajardo, p. 489-490).
    17 - Eind april 1644 kregen de keizerlijke en Spaanse gevolmachtigden ter vredesconferentie langs vertrouwelijke weg de beschikking over de tekst van de Frans-Staatse ‘alliantie offensive ende defensive’, die de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, Abel Servien en Gaspard Coignet, sieur de La Thuillery, op 1 maart 1644 in Den Haag hadden getekend; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 376.
    18 - In het najaar van 1641 had Grotius zijn broer geschreven dat in enkele kerken in Parijs de psalmen in het Frans werden gezongen; vgl. no. 5458 (dl. XII). Willem de Groot begroette dit initiatief met instemming.
    19 - De uit de Palts afkomstige Nathan Chytraeus (1543-1598) (ADB IV, p. 256) bracht in 1582 een uitgave tot stand van George Buchanan's Psalmorum Davidis paraphrasis poetica, argumentis ac melodiis explicata atque illustrata (I.D. McFarlane, Buchanan, Londen 1981, p. 266-268 en p. 501).
    20 - Beide broers zouden gaarne zien dat de bejaarde remonstrant Johannes Wtenbogaert voor het nageslacht nog eens zijn gedachten vastlegde over de noodzaak en de beste manier om de eenheid der kerken te herstellen.
    21 - Adriaen Hogerbeets was naar Den Haag teruggekeerd om het proces te bevorderen dat hij in het najaar van 1642 tegen de Leidse stadsbestuurders had aangespannen om langs die weg genoegdoening en postuum eerherstel van zijn vader, de Leidse pensionaris Rombout Hogerbeets, te verkrijgen. Omdat de raadsheren van het Hof van Holland niet graag herinnerd wilden worden aan de publieke aangelegenheden uit het jaar 1618, schoven zij een beslissing voor zich uit; vgl. no. 6753.
    22 - Supra, n. 8. In zijn verweer tegen het ‘mandement van sauvegarde’ had de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona het standpunt verdedigd dat ‘alle afgesonden publijcke ministers nae volckeren-rechte competerende, van te sijn sainct ende inviolabel, ende midts dien de jurisdictie van niemandt subject, als van hare committenten’; vgl. Aitzema (fo) II, p. 1014, en de titel ‘De legationibus’ in de Digesten (D 50, 7, 18(17)). Het woord ‘sainct’ wekte wellicht de lachlust van de officieren in het legerkamp van Frederik Hendrik op: zoals zovelen vonden zij de Delftse tapijtweverszoon ‘wat rouw en norts; dreygende terstont te doen slaen ende stooten alle die niet na sijn appetyt spraecken of deden’ (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 175).