eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    510

    6921. 1644 juni 20. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Controversia de Frequenti communione et modo paenitentiae suum habet usum et spectat ad reformationem ecclesiae, quare digna est quae doctorum et piorum hominum animos exerceat.2 Ego maxime faveo iis qui disciplinae veteris rationem haberi volunt; tunc enim cum ea vigeret, vere floruit ecclesia, eaque marcescente paulatim christiani nominis dignitas coepit vilescere. Neque dubito quin verum sit illud quod de causa secessionis a cardinale Groppero scriptum refers,3 idemque se ex archiepiscopo Rothomagensi didicisse testatur Utenbogardus.4

    Causa Angiani satis diu, ut puto, pendebit et est sane maximae sequelae propter renuntiationum eiusmodi in Galliis frequentiam.5 De Arnaldi prosapia gaudeo bene monuisse Gothofredum,6 qui hic etiamnum haeret, neque facile discessurus videtur, quanquam multi hic de itinere legatorum nostrorum sunt sermones.7 Alii legati, qui in Suediam destinantur et in Daniam, parati quidem sunt,8 sed audio regem Daniae scripsisse ad Ordines, grates sibi fore a nostris missos ad tractandum pacis negotium, non item classem quam adducturi sint,9 atque id se re ipsa demonstraturum. Eas litteras occasionem dedisse audio retardandi discessus10 et convocationi extraordinariae Ordinum Batavorum, quae hac septimana habebitur,11 ut omnibus bene expensis super summa rei aliquid constituatur. Videtur princeps Hollandorum impetum sufflaminare velle.12 Spi-

    511

    ringius interea omnem lapidem movit ut nos Suedico bello irretiat,13 sed non bene illi cedit quod in feminam, quae contiguum praedio suo agrum habet, et verbis et facto fuit iniurius, additis etiam in futurum minis.14 Illa enim heri salvum Curiae conductum obtinuit et more solito publicari fecit. Et in libello quidem ipsius Spiringii narrative fit mentio, in dispositione vero solius Silvercronii filii et totius familiae Spiringianae,15 quod ille factum Curiae fert aegerrime; scit enim absque eo satis sibi odii esse publici.16

    Quae pro iustitia inferendi Danis belli disputas puto vera esse; an ea quae de non necessaria indictione scribis17 tam sint solida maioris est disquisitionis,18 et multa hic a Suedis nomine publico dicta sunt quae cum iis quae tu iam sumis minus congruunt.

    Utenbogardum iterum interpellavi, ut sententiam suam velit promere super iis de quibus nuper scripseras, quod ille tarde facturus videtur.19 Spero me proxima vice aliquid de Serisandio intellecturum,20 qui hic multa de sua profectione effutiit.21 Diderico omnia opto prospera,22 et si quid aut de illo aut de maiore filio certi acceperis, quaeso intelligam.23

    512

    Deus interea te, tuam, tuos nostrosque omnes diu sospitet. Vale,

    tibi obsequentissimus filius [sic],
    Guilielmus Grotius.

    Hagae, XX Iunii 1644.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 20 s. D'Holl.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 28 Iunii.

    En in dorso: 20 Iunii 1644 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 312. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6903, beantw. d. no. 6938.
    2 - Willem de Groot was oprecht geïnteresseerd in het debat over de memorie De la fréquente communion van de jansenistische theoloog Antoine Arnauld; vgl. no. 6885.
    3 - In zijn brief van 11 juni (no. 6903) had Grotius een uitspraak van ‘kardinaal’ Johannes Gropper (1503-1559) aangehaald.
    4 - De remonstrant Johannes Wtenbogaert zag in het stichtelijke werk van François de Harlay (1586-1653), aartsbisschop van Rouaan 1615-1651, de denkbeelden terug van de heilige Carlo Borromeo (DBF XVII, kol. 663-664, en Johannis Wtenbogaerts Leven, Kerckelijcke Bedieninghe, p. 436-437, cap. XVII).
    5 - Claire-Clémence de Maillé-Brezé had bij het aangaan van haar huwelijk met de hertog van Enghien (februari 1641) uitdrukkelijk afstand gedaan van haar aandeel in de erfenis van kardinaal de Richelieu. De vraag was of zij die verklaring uit eigen vrije wil had afgelegd. Op gezag van de regentesse hield het Parlement van Parijs deze zaak in beraad; vgl. Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 287-288.
    6 - Théodore Godefroy, juridisch adviseur van de Franse delegatie ter vredesconferentie, had Willem de Groot verteld dat de vader van de jansenistische theoloog Antoine Arnauld destijds bekendheid had verworven met een welsprekende ‘Plaidoyé de M. Antoine Arnauld, advocat en Parlement ... pour l'Université de Paris, demanderesse, contre les jésuites, défendeurs, des 12 et 13 juillet 1594’.
    7 - In Den Haag werd weinig werk gemaakt van de ‘Munstersche besendinge’.
    8 - De instructies voor de Staatse vredesmissies naar de hoven van koning Christiaan IV en koningin Christina kwamen op 25 juni gereed. Langzaam werd in het Vlie de vloot in gereedheid gebracht die de gezanten naar het noorden zou brengen. Begin juli scheepten Jacob de Witt, dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse, dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae zich in. Op 7 juli liet vice-admiraal Witte de With de zeilen hijsen.
    9 - De Deense kamersecretaris Frederik Günther en de ordinaris resident Martin Tancke hadden eerder protest aangetekend tegen de komst van de Staatse convooivloot.
    10 - Koning Christiaan IV van Denemarken reageerde niet rechtstreeks op het Staatse bemiddelingsaanbod. Eerder mag men aannemen dat in Den Haag brieven waren binnengekomen van de Staatse resident Carel Carelsz. van Cracauw vanuit Helsingør (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 70-71 en p. 76-80).
    11 - De Staten van Holland kwamen voor een buitengewone vergadering op 19 juni in Den Haag bijeen (Res. SH, dd. 19-23 juni).
    12 - Nog steeds probeerde Frederik Hendrik aan te sturen op een ‘onpartijdige’ opstelling van de Staten-Generaal in het Zweeds-Deense conflict.
    13 - In een van zijn vele memoranda aan de Staten-Generaal had de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona gedreigd met tegenmaatregelen. Zodra de schippers toch tot betaling aan het tolkantoor te Helsingør overgingen, zou hij zijn regering verzoeken om een kantoor te vestigen in Helsingborg (Kernkamp, o.c., p. 65-66).
    14 - Werklieden van de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona hadden een ‘dreve met bomen’ op zijn familiegoed (waarschijnlijk het huis ‘Vijverstein’) in Rijswijk gekapt (Een rondgang langs Zweedse archieven, p. 190, en Schutte, Repertorium II, p. 491). In de nacht wilden zij deze afscheiding vervangen door een schutting. Spirings buurvrouw, de weduwe van ‘Seger Maes’ (misschien de echtgenote van de oud-schepen en wijnkoper Zeger Quirijnsz. van der Maes († 1640) (H.P. Fölting, De Vroedschap van 's-Gravenhage, p. 69)), ergerde zich aan de verstoring van de landelijke rust. Na een opvliegende reactie van de Zweedse resident verwierf de weduwe een ‘mandement van sauvegarde’. Het Hof van Holland liet het mandement afkondigen op het Haagse stadhuis en in Rijswijk. Onmiddellijk verscheen het gepeupel voor het woonhuis van de resident (Aitzema (fo) II, p. 1014-1018).
    15 - Petter Spiring Silvercrona, tweede zoon van de Delftse tapijtwever François Spiring (Spierinck), was in 1642 uit Zweden teruggekeerd met adels- en adoptiebrieven ten behoeve van de kinderen van zijn vrouw Johanna Dorothea Doré (Daurées) uit haar eerste huwelijk met Jan B(l)ommert: Catharina, Maria, Johan, Johanna, Anthonette en Johanna Maria Spiring (of de Bommert) Silvercrona; zie no. 5891 (dl. XIII), en Schutte, Repertorium II, p. 492 en p. 495.
    16 - In 1641 had het volk zich ook al voor het huis van de Zweedse resident in Den Haag verzameld; zie no. 5444 (dl. XII).
    17 - Het Zweeds Manifest van 16/26 januari 1644 had Willem de Groot niet kunnen overtuigen van de absolute noodzaak van het Zweedse wapengeweld. Zijn geleerde broer bleef echter volhouden dat koning Christiaan IV van Denemarken zich deze oorlog zelf op de hals had gehaald; vgl. nos. 6634, 6838, 6841 en 6861.
    18 - Het onderzoek zou zich moeten richten op Grotius' conclusies in het derde boek, cap. III (De bello iusto sive solenni iure gentium, ubi de indictione), van zijn De iure belli ac pacis; vgl. no. 6726.
    19 - De bejaarde remonstrant Johannes Wtenbogaert kon niet meer voldoen aan het verzoek om zijn ‘godzaelige bedenckingen’ op schrift te stellen (nos. 6755 en 6890).
    20 - De Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes had zich op 13 juni bij Grotius aangediend.
    21 - Op doorreis had de heer van Cerisantes bezoeken gebracht aan de Zweedse en Franse delegaties te Osnabrück en Munster. Eind mei vervolgde hij over de Republiek zijn reis naar Parijs. In de kring van Grotius' tegenstanders werd druk gespeculeerd over het doel van deze bijzondere missie; zie no. 6898, en Leroy-Bots, Corresp. Saumaise-Rivet, p. 367-368.
    22 - De Frans-Weimarse officier Dirk de Groot had zich tegen deze tijd gemeld op het hoofdkwartier van zijn nieuwe bevelhebber Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, te Turckheim (ten westen van Colmar); zie no. 6925.
    23 - Cornelis de Groot zag zijn kansen op een aanstelling in Venetiaanse legerdienst met de dag afnemen.