Mijnheer,
Gisteren, zijnde den XXIen Junij (!), heb ick de uwen van den 5 en 28 April ontfangen, meene dit retardement sal veroorsaeckt zijn door het ophouden van de schepen.
Danck uE. van de tractaten, waervan ick het eene van de . g .. gezyen had, mij door een goed vrund getoont zijnde. Het ander op de laetste behaeght mij wel, ende dunckt mij, dat eenige gevaerlijcke clippen wel worden voorbij geseylt. Uyt Sweeden - om de principale poincten van de uwen te beantwoorden - heb ick nooyt brieven gehadt, noch van Narsio2 noch van anderen. Soude nyet gelaten hebben dye te beantwoorden. Charles le Grand3 is bij den coning van Polen4. Dat uE. verhaelt van Nimmegen is wat.
Onse extraordinarisse ambassadeurs5 hebben wel eerlijcke audientie gehadt, maer vorderen niet, noch in publycke noch in particuliere saecken. 't Schijnt zij niet en willen beloven eenigen secours aen Vrancrijck tegen yder, voor ende al eer de paix met Engelant sal zijn gemaeckt, dan willen zij haer wel obligeren tot defensie van Vrancrijck soo wel als van Engeland. Off dat hyer soo sal aengenomen worden sal de tijdt leren.
Ick meene, dat monsr. de Baugy6, die aen monsieur d'Espesse succedeert, zijne voetstappen sal volgen.
Neeff Vosbergen7 heeft zijne excuse doen doen van dat hij mij niet en besoeckt om offensie te mijden; sijn soon8 comt dickmael. Mijne huysvrouw heeft hem in 't eerste eens wesen besoecken.
De conferentie tusschen Maistresat9 ende Tilenus10 blijft achter. Ick meen het lagh op een attrappe. Du Haly11, een van de ministers, die bij Plessis12 wel-
331
eer heeft gewoont, wordt zeer moderaet gehouden. Ick weet, dat zij vanhyer op Riveti schrijven13 hebben geantwoordt, dat men de remonstranten tot de communie most admitteren, doch mene, dat zij verstaen de lidmaeten ende alleen van 't lichaem te dissolveren.De publicatie van den magistraet van Amsterdam14 heb ick gezyen, vinde dye nyet quaed.
Nopende mijne apologie15, Buon16, dye nu doot is, heeft - soo ick meen - bij wijlen sonder mijn weten dye herdruckt, soo om mij geen exemplairen te geven, als om de exemplairen te duyrder te vercoopen, seggende altijd, dat het de leste waeren. Ick heb aen eenige vrunden in Duytschland geschreven, dat sij wel mochten doen naedrucken. Tot Straesburch wordt mijn boeckxken de veritate religionis Christianae17 in 't hoogduytsch gedruckt, overgeset door Venator18, voor desen secretaris van den Paltsgraeff19. Corcellus20 set het over in het Fransch, alsoo Tilenus geen lust en heeft, d'Or21 geen tijdt. Het sal mij overgesonden worden. Mij wordt geseyt, dat oock een catholyck besich is met de oversetting, vrese op eenige plaetsen voor depravatie van sin. 't Wordt hyer generalijck goed gevonden.
Uyt uE. leste bryeff bedroeft mij meest dat van de electie tot Rotterdam. 't Is verdryetich. Hoope evenwel hetgene in de tijd tussen het schrijven van uE. brieff ende 't ontfangen alhyer sal sijn gepasseert eenige hoope gegeven sal hebben tot beter ende bidde om eenigh advys met den eerste over zee ofte over land, om oock daerop in de deliberatiën van mijne saecken te mogen letten.
De ambassadeurs van Denemarcken22 sijn vanhyer vertrocken met weynich contentements. Rochelle blijft beset, wacht op de overcomste van de Engelschen. Madame de Rohan23 met de ministers heeft de regering in. De magistraten moeten executeren hetgunt het consistorie resolveert. Men animeert de burgers van te volgen, 't exempel van (...) van Rohan heeft nu eenigh voordeel gehadt op 's prinses24 volck. Dit is het al. Het vervolg zal uE. uyt mijn broeder25 ofte swager26 connen verstaen.
Den 23en Junij XVIcXXVIII.
UE. dyenaer
H. de Groot.
332
Ick sal zyen, off ic 't Pelletiers boeck27 can becomen ende over Rouaen sturen.
Adres: A Monsieur Monsieur van Meden.
Op de adreszijde staat nog: Ra 12. julij 1628.