eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    2543. 1636 april 7. Van N. van Reigersberch1.

    Mijn Heer,

    Saterdach lestleden is in de vergaderynge van Hollant, op het versouck bij den raetpensionaris Pauw2 voor desen gedaen3 ende daerop versocht was het advis van sijn Ex.tie4 ende bij de gedeputeerde met hare principalen gecommuniceert, gedelibereert. Hebben de meeste stemmen verstaen het versouck, soo het lach, behoorde te worden geaccordeert, dat is toe te staen hij thuys soude mogen commen om in de vergaderynge selffs hem van sijne bedienynge van het pensionarisampt te ontleedygen, directelijck tegens het advis van mijnheer den prins, die schriftelijck sijne opinie de vergaderynge hadde overgegeven medebrengende, dat men hem soude houde van nu aen van sijn bedienynge ontslagen ende het pensionarisampt impetrabel. Desen cours van veele steden geeft achterdencken, dat den pensionaris Pauw hetgene hij door sijn brieven aen de vergaderynge opentlijck heeft versocht ende met recommandatie van sijn vrienden ende de stat van Amsterdam sijne Ex.tie voorgedragen, onder de hant anders souckt te beleyden, waerin hij niet voorsichtych soude doen; want hoe geraden is sijn selve in een soodanygen staet met indirecte middelen tegens d'intentie van die hem dus lange daerin hebben gecontramineert te conserveren, is licht te considereren. Den pensionaris Cats5 heeft met de meerderheyt niet geconcludeert; oock is bij geen van de steden daer-

    71

    toe instantie gedaen, sulckx dat apparent andermael in deliberatie sal moeten commen ende het advis van sijn Ex.tie werden gevolcht. Veele meenen, men Pauw daer ordinaris ambassadeur behoort te laten, maer seggen andere wel te weten, hij daer geen lust toe en heeft; hetwelck wel is te geloven, want hij meer voordeels kan doen als extraordinaris, hebbende 75 guldens daechs als ordinaris met een traictement van 10.000 guldens. Den heer van der Mylen6, in cas die conditie hem voorquame, meene ick, dat hem mede soude excuseren, gelijck mede Fabius7, die Iovinianus8 dat oock soude raden.

    Caesar9 heb ick de pretensiën, wat breet geëxtendeert, overgelevert, om des te beter tot redelijckheyt te commen; dan vreese hetgene wij voor liquide oordeelen hem, dewijle soo hooch monteert, sal deterreren, ick late staen de reste. Wij moeten sien. Verwachte eerlange antwoort, want voor Mey, waer het mogelijck, soude ick garen daer wat van maecken.

    De wercken in de Duffel tusschen het spuy ende Billant meent men soo verde te wesen geavanceert, dat, soo den viant binnen vier, vijff dagen met geen notabel secours en compt, het fort Schenck wert gehouden voor verloren, naer het oordeel van den gouverneur van Cleeff10, gelijck wt sijne geïntercipieerde brieven blijckt. Wij moeten sien, wat de troupes van den viant, die op de been sijn, voor sullen nemen; men hout die sterck vier à vijff duysent man, ende wert tot Gennip een brugge over de Mase geslagen, een teycken, dat over willen ende een preuve nemen. Het garnisoen van Gennip, Geldre ende Cleeff soude haer seer verstercken.

    De sestych compangiën, bij sijn Ex.tie naer Nimwegen gesonden, meent men daer nu sijn gearriveert. Bijaldien den viant geen secours in corten tijt brengt, sal uEd. hooren van een notabel effect van de onse. Wert oock gelooft door advisen, die van des viants volck commen, dat het fort besloten sijnde, al en geschiede daer geen gewelt op, niet lange bij faute van goede provisie soude connen tegenshouden. Maer andere seggen, voorraet is van coren ende niet en ontbreeckt als sout, boter, hout; soo schrijft men van Brussel, ende een brieffken, met een vrouw wt Schenckenschans gebracht, seyt: sij hebben gebreck van knopen, haecken ende oogen. Die van binnen doen alle nachten vierteyckenen aen die van Cleeff ende die van Cleeff aen het fort. Men werckt naerstich tot Cleeff aen provisie van palissaden ende ladders, dat vermouden maeckt, sij een attaque op de wercken van de onse willen doen.

    In Vlainderen heeft den viant door een entreprinse Philippine gemeent off te emporteren off soo veel aventage daerop te crijgen met die van binnen de haven onbruyckbaer te maecken, dat hij een belegerynge met hope van succes soude hebben connen hervatten. Tot dien eynde hadde een quartiermeester van het schip van den vice-admiraal Hollaer11 ende eenyge soldaten binnen gedebaucheert; dan een van de soldaten, het dessein hebbende ontdeckt ende d'onse

    72

    binnen op haer hoede wesende, den viant, die aen het marcheren was, dat gewaer werdende, is onverichter saecke terugge getrocken.

    Den heer ambassadeur Camerarius12 is in groot peryckel geweest, doch naer vijff dagen was geweest sonder water te maecken, een steen gelost hebbende is buyten peryckel gestelt. Dese sieckte gaff des te meer apprehensie aen de sijne, omdat morbus is hereditarius, daer sijn vader13 ende grootvader14 van sijn gestorven.

    Den heer Spierynck15 is ondertrout met joffrou Bommers16 ende gaen de geboden tot Delft. Vrijdach heeft bij de Staten-Generael, desen morgen bij mijnheer den prins audiëntie gehadt. De schaersheyt van gelt sal grote difficulteyten op sijn versouck brengen.

    Het tractaet tusschen den keyser17 ende lantgrave18 meent men t'eenemael is gebroocken ende dat den hartoch van Lunenburg19 met den lantgrave wederom in wapenen sullen commen.

    Den gouverneur van Cobblents20, die in extremiteyt was gebracht, heeft met een surprise het casteel Shoumberg, twee mijlen van Coblents op den Rhijn, ingenomen, vijff hondert malderen corens, wijn ende ander behouften daerbinnen gevonden, ende die binnen Coblents gebracht, waerdoor die plaetse is gerevictualieert.

    Brieven wt Spaengen, geconfirmeert met rapporten van schippers, die wt Lisbona commen, willen ons doen geloven, dat Lichthart21, admirael in Brasil vanwegen de Westindische Compangie, met sijn bihebbende scepen soude verbrant ende gedestrueert hebben in de Baya de Todos los Sanctos de Spaense vlote, onder anderen het gallioen van Napels, gemonteert met meer als tsestych metale stucken. Wij moeten de continuatie van de tijdynge verwachten.

    Ick bidde om mijn gewoonelijcke recommandatie.

    Desen 7 April 1636.

    Adres (met andere hand): Mevrouw (Mevro)uw De Groot tot Paris.

    In dorso schreef Grotius: 7 April 1636 N. Reig.

    En in margine achtereenvolgens: Sch. bereyt val (?); Medicamenten; Philippine; Schoumberg; Coblents; Sp. vloote in Todos Sanctos.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., 7 M m. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Vermoedelijk tesamen met nos. 2535, 2547, 2553 en 2562 beantw. d. no. 2575. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 266.
    2 - Adriaen Reyniersz. Pauw; vgl. no. 2505, p. 18 n. 9.
    3 - Vgl. no. 2511, p. 29.
    4 - Frederik Hendrik.
    5 - Jacob Cats; zie over hem III, p. 96 n. 1 en IV, p. 337 n. 2.
    6 - Cornelis van der Myle.
    7 - Schuilnaam voor Simon van Beaumont, Grotius' opvolger als pensionaris van Rotterdam.
    8 - Pseudoniem van Nicolaes van Reigersberch.
    9 - Codenaam voor Rotterdam; het betreft de pogingen voor Grotius en door hem ondernomen om zijn achterstallige salaris als pensionaris alsnog uitbetaald te krijgen.
    10 - Francesco Toraldo; hij werd in 1647 van verraad beschuldigd en onthoofd.
    11 - Marinus Hollaere uit Vlissingen, vice-admiraal van Zeeland. Tussen 1631 en 1637 bevocht hij herhaaldelijk met succes de Duinkerkers.
    12 - Ludwig Camerarius, Zweeds gezant in Den Haag.
    13 - Joachim Camerarius (1534-1598).
    14 - Joachim (magnus Camerarius) (1500-1574).
    15 - Petter Spiring Silvercrona, raad van financiën van Zweden († 1652).
    16 - Jaene Dore, weduwe van Jan de Bommert uit Amsterdam. In het register van de huwelijksproclamatiën te Delft staan Pieter Spiering en Jaene Dore op 29 maart 1636 ingeschreven; hun huwelijk werd op 13 april ten huize van Spiring aan de Verwersdijk te Delft ingezegend.
    17 - Ferdinand II.
    18 - Wilhelm V, landgraaf van Hessen-Kassel.
    19 - Georg, hertog van Braunschweig-Lüneburg.
    20 - Charles de Lameth, graaf van Bussy.
    21 - Johan Cornelisz. Lichthart († 1646), commandeur en admiraal. Op 19 maart ontmoette Lichthart twee vijandelijke galjoenen en een bark. Dat deze schepen toch Bahia konden bereiken, werd de Hollandse admiraal en zijn kapiteins naderhand als grove nalatigheid aangewreven; zie Joannes de Laet, Iaerlijck Verhael IV, p. 221.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]