Mijn Heer,
Onder het couvert van Aelianus2 ende door den ordinaris wech heb ick uEd. soo op huyden als over drie dagen3 geschreven, wat ick soo bii Wits4 als Calaber5 voor Crayenburch6 hebbe gedaen, bestaende daerin, dat, denselven Crayenburch desen somer het leger hier volgende ende de wapenen dragende onder een compangie, beyde genegentheyt toonen hem te willen voorderen, den eenen oock met presentatie in het leger van huys, tafel ende peert, mitsgaders allerley goede instructiën ende onderwijsyngen. Ick sal hierop voorts verwachten de resolutie, die bij de vrienden van Crayenburch sal werden genomen. Het is best desen wech als den corsten werde gecosen ende, soo yet voor den outsten7 bij Calabe(r) in tijden ende wijlen mochte vallen te doen, dat te reserveren.
55
Gisteren spreeckende met een van Numerianus'8 volck, hem recommanderend(e) dengenen, die bij haer is, seyde, dat hij bij haer faveur sal vinden. Hij verhaelde mij, hoe dat hij, ten tijde Ulbo9 bij haer was, hij denselven drie dagen hadde geaccompangeert ende verscheyde propoosten waren gevallen van Humelus10, onder andere, wat getuygenisse van Golilas11 een van Caesars12 volck bij Aristoteles13 hadde gegeven van sijn moderatie ende goet beleyt, waerover Uddo14 sulcken vermaeck nam, dat hij den vertelder bij de hant greep ende seyde blijde te sijn dat Sigthunius15, dien eerlijcken man, sooveel vrienden hier hadde, dat men haer altijt contrari hadde diets gemaeckt. Replicerende daerop Backer16 seyde, dat niemant Golilas quaet en wilde als schelmen ende rabauwen, maer alle eerlijcke luyden hem hoochelijck estimeerden. De voorss. (?)17 oordeelde Magog18 tot Humelus19 niet qualijck is genegen, maer dat hij hem bij Trolho20 niet garen soude sien; het selve gevoelen heeft hij van andere Nordianus'21 vrienden. Dan soo lange Aurelianus22 ende sijn maximen vogue hebben, soo is voor Felix23 niet te doen. Haldanus24 schijnt wat meer op sijn stuck begint te letten; den25 titel geeft ombrage26.
De Staten van Hollant connen seer qualijck verstaen tot het aenhouden van alle de crijsluyden; eenyge steden sijn om nader last, Haerlem ende Amsterdam houden harst tegen, den adel ende Delft accommoderen haer meest.
Captus27 wint geen credyt, Gelher28 oordeelt, dat nodych is tegens de corruptelen te versien. Ai[s]ma29 is bij ons Neeff30 susspect31.
56
Den graeff van Soissons32 is geantwoort, indien met goetvinden van den conynck33 hier gelieffde te commen, dat niet alleen wellecom soude sijn, maer oock ontfangen, naer sijn huys ende qualiteyt meriteert, maer soo het waer tegens wille van den conynck, dat beter soude doen hem met sijne M.teyt te verdragen ende ondertusschen in een neutrale plaetse als te Luyck off elders hem te retireren. Den brieff is met Zosimus34 gecommuniceert ende met sijn goetvinden geschreven, naer mij ons Neeff seyt, die vremt vint andere discourssen daer werden gehouden.
De stucken, daer ick uEd. voor desen van hebbe geschreven35, commen nu over ende heeft ons Neeff begeert, ick uEd. de saecke in de beste termen soude willen recommanderen; seyde mij uEd. van alles kennisse te hebben als die saecke door uwe handen sijnde gepasseert; vertrout, dat uEd. naer de genegentheyt, die uwe Ed. altijt tot hem hebt getoont, oock hierop sult gelieven te letten. Ick sal antwoorde van de receptie verwachten ende daervan rapport doen daer het behoort.
Den generael Bannier36 heeft Leipsich ende Lauwenburch verovert. Hatsvelt37, Gotsen38 seyt men, dat marcheren naer de Weser om Lesle39 te besoucken, met denwelcken den lantgrave40 is geconiungeert, die de keysersche41, naer men van Wesel schrijft, verwachten.
Men heeft opinie de croone van Sweden met den keyser apart presenteert te handelen ende dat wt het schrijven van den heer Aytsma42 van Regensburch, die seyt, dat den grave van Brandesteyn43 hetselve Weerdenberch44, keysersche raet, hadde laten weten. Ick mercke, dat men hier noch hoopt, dat Engelant hem met Vranckerijck soude connen coniungeren.
Het ijs heeft in het Texel seer groote schade gedaen; het verlies, onlankx soo door ijs, storm ende nemen van scepen tot Amsterdam geleden, wert geëstimeert tusschen twee ende drie millioenen.
Aelianus45 is met Numerianus wel, doch met Valerius46 kan niet accorderen.
Soo lange den een burgemeester47 bij Caesar48 s(ijn) (h)uys hout, vrese ick weynych sal connen vorderen; hebbe dese weecke nieuwe instantie gedaen, doch is daerop geëxcipieert.
De papieren sullen met het coffer, soo die staen, werden gesonden.
Ick bidde om mijn gebiedenisse.
Desen 27 Jann. 1637.
57
De stucken die onder mij sijn, sende ick niet, omdat het pacquet te groot is; sal wachten tot eenyge occasie, die haest sal presenteren met de comste van den secretaris49 van den heer Ponica50, die hier is.
Adres: Mevrouw De Groot. Tot Paris.
In dorso schreef Grotius: 27 Ian. 1637. N. Reig.
En boven aan de brief: Rec. 19 Febr. 1637.
In margine nog: niet ontf. en: scr[ijven](?) te doen weten.