Mon frère,
Men verwacht hyer mons. d'Espesse2 binnen tyen dagen, soodat ick meen, dat de last van de clachten niet geëxecuteert en sal werden. Hij sal gevoecht worden bij de commissarissen3, dye met de onsen4 handelen. Dat heeft hij te bet van de affiniteyt van den marquys Defiat5, gelijck meer voor desen. De conferentie staeckt op de last, dye onse ambassadeurs seggen te verwachten nopende het beworpen tractaet. De meeste swaericheyt, dye ick vinde in de
280
belofte van niet te handelen met Spaignie sonder consent, bestaet daerin, dat men dat gedaen zijnde de vues van dye handeling hyer niet en can gebruycken om secours daerdoor te obtineren, 't welck nochtans bij wijlen wel noodigh is. Off het beter is voor het toecomende - want voor desen tijdt staet men de onsen de neutraliteyt toe -, dat wij tusschen Vrancrijck ende Engelant heel neutrael blijven, off dat wij ons verbinden tot defensie van deghene, dye bij den ander geattaqueert sal werden, is disputabel voor sooveel Vrancrijck aengaet. In ons landt meen ick, dat de opiniën sullen loopen op de neutraliteyt, nochtans meen ick, dat de andere verbintenisse bequaemer soude zijn om de oorlogh tusschen dye croonen te beletten, want Vrancrijck is niet apparent op Engelant yet te sullen aengrijpen, maer wel Engelant op Vrancrijck om de oude pretensiën op het heel ende deelen. Dit en connen zij niet doen dan door macht ter zee, waertegen Vrancrijck bij haerselve onmachtigh haer nootelijck sal moeten behelpen met Spaignie off met d'onsen. Hyer comt bij, dat om de affectie van dit rijck tot ons landt te onderhouden schijnt noodigh te zijn, dat wij ons nut maecken 't welck quaelijck anders can geschieden dan ons verbindende tot defensie van dit rijck jegens alle sonder exceptie. Want om belofte tegen Spaignie behoeft men ons niet te bidden. Ende wat hebben de Engelschen te claegen over soodaenige belofte, soo sy haere naebuyren niet en willen verongelijcken. Hyer comt bij, dat Vrancrijck op ons staet maeckende oock ons can considerabler maecken bij d'Engelschen selve ende minder subject om gegourmandeert te worden. Ende als wij schoon stilsitten, zyen wij, dat d'Engelschen evenwel ons den handel op Vrancrijck niet toe en laeten, 't welck ons andersins soude te meer van de belofte van defensie mogen afschricken. 't Is oock seecker, dat alle voorgaende alliantie, selff dye van Compiègne bij Pauw cum socijs gemaeckt6, inhouden belofte van assistentie sonder exceptie.Nopende Rochelle, den coning heeft aen den resident van den keyser7 geseyt, dat hij deselve stadt meent te hebben binnen een maend, anderen geloven vrij anders.
Den hertogh van Lorraine8 en comt niet. 't Schijnt men van meening was Montaigu9 aen hem te restitueren onder belofte van in drye maenden niet te gaen uyt Lorraine nochte yet te doen tegen Vrancrijck. Maer men seyt, dat onder pretext van het ballet, dat onlancx in de Bastille is gehouden, een juffrouw aen denselve Montaigu een billiet heeft gegeven, waeruyt hij soo veel is geïnstrueert geworden, dat hij niet uyt en wil gaen op dye conditie.
Tot de paix met Engelant zye ick hyer alle de ministers d'estat genegen, maer mids de Engelschen Rochelle verlaeten, 't welck mij dunckt te zeer te strijden met de reputatie van de Engelschen. Men gelooft hyer, dat de lichting van de paerden, dye bij d'Engelschen geschiet, niet soo zeer en is tegen Vrancrijck, als om uitbundige commotie te beletten. Van de aengehaelde schepen heb ick uE. voor desen geadviseert10, het getal soo groot niet te zijn als men eerst hadde geroepen. Doch ick meene, dat soo men andere vindt, wel gelijcke gang mochte
281
gaen om 't getal van de gesoncke schepen, dye verrotten sullen mogen off door windt, weer ende water wechgedreven, te vervullen. Tilly's11 aengeboden neutraliteyt meen ick, dat aengenomen sal worden. Men gaet de schepen soo wel licentieren ende in dyenst van den coning van Denemarcken laeten gaen, als men sulcx van de soldaten voor desen heeft zyen practizeren. Reaels12 verlossing sal ick zeer garen verstaen, alsoock de vordering van Diocletiani13 saeck; de verovering van Grol, canael bij Venloo ende Santvlyet sal ick verwachten ende zyen, wat ick doen can14.Monsr. Defiat heeft voor monsr. de Hayes15 aen den cardinael16 geschreven, maer eenige meenen, dat den cardinael yemant sal opstercken, dye van hemselve niet en subsisteert, maer van hem alleen dependeert.
Ick vouge hyerbij de genealogie van Mantua, opdat uE. magh zyen de ongefundeerdheyt van de pretensiën van den duc de Gastalla17. Den resident van den keyser18 seyt, dat (?) zijn meester is voor de hertogh van Nevers19. Nochtans is het gemeene oordeel, dat Spaignie soo desen in de pretensiën op Mantua als den Savoyard20 in de pretensiën op het Montferrat stijft. Doch eenige meenen, dat het niet en is uyt lyefde tot d'een off d'andere, maer om door dye vrese den hertogh van Mantua21 te doen comen tot zijne protectie met gewoonelijcke verbintenisse, welcke coop denselven hertogh oock sal moeten aengaen, soo Vrancrijck zijne behoudenisse niet ernstelijck en behartight. 's Conincx broeder22 heeft door des moeders23 aenhouden in 's conincx handen belofte gedaen van niet te dencken op ander huwelijck als met dye van Florence24.
Mijn huysvrouw doet haere gebyedenisse, oock onse kinderen ende beyde de neven Campen25.
Den VII April XVIcXXVIII.
UE. dyenstwillige broeder
H. de Groot.
In margine:
UE. ende des rentemeesters26 cleden ende uE. hoedt sijn gesonden door monsr. Dimmer27, lieutenant van Orangie, dye over acht dagen vanhyer is vertrocken, sal apparent in Hollant arriveren. De rest bij de vrunden ontboden sal met neeff Jacob Campen volgen.
282
Mantua feudum est masculinum. Montferratum ad feminas venit, ubi tota posteritas ex masculis deficit.
Adres: E. Erntfeste Hoochgeleerde Heere Mijn heer Mr. Nicolaes Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant, ten huise van de heer rentemeester van Bewesterscheld
tot Middelburgh.
Port.