Mon frère,
Ick schrijve desen bij avance gaende naer Delft, alwaer ick lichtelijck soude connen vernachten ende maendach middach, ordinaris dach, niet thuys wesen. Het subiect van mijn reyse is voor een groot deel, dat ick genooth bij den heer Brasser2 in compangie van een van Caesars3 volck, wil sien, off ick soo veel kan tewege brengen, dat met de eerste gelegentheyt een bijeencompste wert geleyt.
Van Alcaeus4 heb ick niet nader verstaen.
Eenyge van Pyrrhons5 volck, daeronder den aensienelijckste, hebben haer vrij wat geformaliseert, dat Cimon6 sonder ordre soo verde met Catullus7 is gegaen. Sed hi motus animorum etc. pulveris exiguitate8.
Vanwegen Cimon9 is aen de stenden van10 Claudius11 geschreven tot bevorderynge van het huwelijck van Tibullus' suster12; den conynk13 heeft hem soo verde aen Honert14 verclaert, dat hij seyt: die off geen. Daer sijnder, die meenen, dat met dat houlijck, ende een te maecken met Tibullus15 ende Xenocrates' dochter16, vaste fondamenten waren te leggen om door een alliantie van de kinde-
358
ren, die te wedersijden daeruyt souden commen, eenen vasten bant tusschen Sophi17 ende Claudius18 te maecken; doch dat is verde te soucken.Van den lantgrave19 wert verscheyden gesproocken ende geadviseert; daer sijnder, die seggen, dat hij finalijck met den conynck van Hongeren20 is geaccordeert; andere, dat, in plaetse den conynck soude teyckenen de articlen sulckx die bij den lantgrave waren gesonden, deselffde t'eenemale in substantie verandert, geteyckent terugge heeft gesonden ende den lantgrave die niet heeft geaccepteert. Soo veel isser van, dat sijn volck noch op de been blijft, de plaetsen in Osenbrug ende het stift Munster beseth, ende heeft den ceurvorst van Ceulen21 commissarissen gesonden om te sien, off ontruymynge soude geschieden. Hanou defendeert hem noch.
Monsieur de St. Chaumont22 was wederom bij den heer rijxcancelier23 te Wismar gecommen, van waer men meent, hij naer Denemarcken gaet.
Met het proces van de gevangene cappitainen is men besych24.
De sterfte in dese landen is noch groot; op eenyge plaetsen mindert; te Amsterdam ende Utrecht meerdert; Leyden heeft al tusschen veerthien, vijfthien duysent menschen verloren.
Over twee dagen is hier gesturven monsieur van Santen25, neeff van de vrouw van Eussum26, broeder [van] den schout van Delft27; is vier, vijff dagen sieck geweest, sijn broeder noch suster28 hebben hem niet gesien. De vrouw van Eussum heefft hem tot het uyterste geassisteert, joffrou Van Dorp29 in huys gebleven tot den dach, dat hij sturff. Twee uyren voor sijn doot ontboot predicanten ende notaris; de predicanten hebben haer geëxcuseert, den notaris is gecommen ende heeft testament gemaeckt.
Alle de onse sijn, Godt loff, noch wel, behalven onsen neeff van Varyck30.
Doet mijn gebiedenisse.
UEd. dienstwillygen broeder
N.v. Reigersberg.
Desen 24 Nov. 1635.
359
Soo terstont, dat is desen saterdachmiddach, comt tijdynge, dat in de Duffel naer het huis van Billant op den viant sijn verovert alle de wercken van den viant op de redoute van het spuy (l)eggende ontrent Griethuysen. Daerenboven heeft men gistermorgen in een groote .... ingenomen in de Betuw de buytenwercken van het fort Schenck, resteert alleen een halve maen voor de brugge. Het fort kan het nu niet lange maecken31.
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, Ambassadeur van de coninginne ende croon van Sweden bij den Alderchristelijcksten conynck.
In dorso schreef Grotius: 24 Nov. 1635 N. Reig.
En op de adreszijde: Rec. 17 dec.