Mijn Heere,
Ick ben gisteren bij Caesar2 geweest, dan hadde het ongeluck, dat ick niemant
320
als Couwwenhove3 en vont, met dewelcke ick soo verde hebbe gesproocken, dat hij aennam de saecke te bevoorderen, daertoe hij verclaert gans genegen te sijn ende meer, seyde, soude hebben gehaest, bijaldien hij niet en vont den tijt voordeel dede. Ick antwoorde wel te oordeelen den tijt dienstych was geweest, maer dat die wederom in andere consideratiën diende waergenomen, al waer het maer, omdat aen mijn devoir wert getwijfelt. Andere insichten wilde ick niet noemen, oock niet geloven, dat men eerlijck wtstel souckt, hoewel het oock wel can wesen. Ende nademael ick begrijpe, dat uEd. de iegenwoordyge occasie daer niet moet versuymen, bijsonder nu licht soude connen gebeuren, dat Vindex4, soo Alcaeus5 voortgaet, Aristoteles6 ende Cimon7 niet sal sparen, soo ben ick van gevoelen, dat die occurentie dient gemenageert. Ick mo(et) wachten, dat Dionysius'8 ander voochden thuys commen ende, soo ick mercken men langer sleept, nieuwe instantie doen, hoewel het mij seer ongelegen compt. Dan ick vertrouwe des te meer, dat de belofte mij gedaen niet sonder effect wesen en sal, omdat degene, daer se van comt, Irenaeus9 wederom heeft te gebruycken. Fabius10 sal mede de goede hant aenhouden.Dat Eusebius11 aen Cimon12 voor Manlius13 soude hebben geschreven, gelijck uEd. in sijn brieff van den 19 Octob.14, bij mij desen middach ontfangen, aenroert, hebbe ick niet gehoort.
De charité, die de courante van Brabant uEd. leent, sal voor desen van andere wesen geschreven; van niemant van qualiteyt is mij daer tot noch toe yet van voorgecommen, is oock weynych ruchtbaer.
De maréchal de Bresé15 is iegenwoordych hier, gaet Noorthollant besichtygen ende dan voorts naer Vranckerijck. De compangiën werden niet gebracht, hoewel het leger is gescheiden, in haer oude garnisoenen, dan blijven meest op den Gelderschen, Stichsen bodem mitsgaders de naestgelegen steden van Brabant, om terstont een leger te formeren. Den viant schijnt oock sijn volck legert op de Demmer ende naeste plaetsen; Gennep heeft hij gefortificeert.
Gisteren sijn negen van de gevangen zeecappiteynen in Den Hage gebracht16, daer de reste wert gewacht, om bij negen wt de admiraliteyten, negen andere
321
daertoe gecommitteert, haer proces te maecken. Sonder exemplaire straffen sal het niet afflopen, sijnde haer feyt, naer die haer hebben geëxamineert mij verhalen, van notoire poltronnerie niet excusabel.Dat den hartoch van Saxen17 tegens den heer rijxcancelier18 tot hostiliteyt is gecomen, sal uEd. nu hebben vernomen, oock dat den lantgrave19 capituleert. S.t Chaumont20 doet belofte aen den Nedersaxisen creyts van volck en gelt, maer ick en weet niet yet resteert, als de steden met Sweets garnisoen beseth, dat hem onder des keysers21 gehoorsaemheyt niet en voucht, ende sijn de grote toeseggyngen ende cleyne prestatiën van Vranckerijck in Duytslant soo bekent, dat sulke woorden van weynych operatie connen wesen.
Dat den keyser off Vranckerijck eenyge Polacken in haren dienste souden hebben aengenomen, wert mij geseyt van die wt die quartieren commen niet te wesen, hoewel d'een ende d'ander door haer ministers grote mine hebben gemaeckt van sulckx te willen doen. De steden, daer de meeste Fransoisen in garnisoen sijn geleyt, clagen seer over haere grote insolentiën. Soo geen gerede betalynge en volcht, staen swaerder inconveniënten te vreesen.
Naer ick noch kan bevinden, soo is den cortsten wech van de brieven door handen van mons.r Abbesteech22. Dan uEd. dient dickwels te schrijven ende tweemael 's weecks, om altijt wat op voorraet gereet te hebben.
Bidde om mijn gewonelijcke gebiedenisse.
Desen 6 Nov. 1635.
De vrienden sijn, Godt loff, alle wel. De sterfte is tot Leyden gecomen tot op 1000 's weecks; in andere plaetsen meerdert eer als mindert.
Den admirael23 gaet wederom naer zee.
Adres: Mevrouw Mevrouw De Groot tot Paris.
In dorso schreef Grotius: 6 Nov. 1635 N. Reig.