343
Mijn Heer,
Den negenthienden arriveerde hier uEd. soon2, die mij heeft behandycht drie van uwe brieven, die mij alle toonen, dat uEd. mij souckt van alles wel te informeren, waerover ick uEd. ten hoochsten bedancke. Dan het is mij leet, dat de traecheyt ende d'onseeckerheyt van degene, die de brieven vanhier soude bestellen, mij benemen het middel, daerwt uEd. soude connen speuren, soo alle de mijne op haer tijt overquamen, dat ick alle occasiën waernemen om uEd. vanhier niet schuldych te blijven. Daer hope ick in te continueren, hoewel het peryckel, dat de brieven onderwege lopen, weynych lust geeft tot correspondentiën, want de tijdi[n]gen deurgaens ontijdelijck commen, als sij al ter hant geraecken.
Dat eenygen tijt herrewaerts bij Cimon3 van Clodius4 aengaende Alcaeus5 is gesproocken, heb ick nu vier, vijffmael successivelijck Felix6 doen verstaen met de particulariteyten daertoe horende. Het wert oock noch gecontinueert, met hope, naer Coriolanus7 mij desen dach heeft laten weten, van aequitable conditiën8. Iovinianus9 vint daer grote difficulteyt in, alsoo veele Saturninus10 te veel estimeren, andere Vindex11 sullen soucken contentement te geven.
Zosimus' neeff12 is van Terentius13 in vier dagen gecomen14; wat hij brengt sal men haest horen; den tweeëntwinticste15 comt Cimon16 tot Themistocles17 bijeen18.
344
Aen de defaite van de Saxische door Bannier19 gedaen, daer ick in mijnen lesten van hebbe vermaent20, wert niet getwijfelt: drie duysent sijn ondergeseth, vier duysent nederge ... ende gedissipeert alle voetvolck. De Sweetsche vervolchden de victorie. Het Pruysische secours hielt men in Pomeren gearriveert.
Desen morgen hebben wij tijdyngen, dat het huys te Billant, liggende over Schenckenschans op de Cleeffsche sijde, bij de onse is ingenomen, dat men hoopt tot het recouvreren van het fort sal connen helpen.
Men meent St. Chaumont21 den conynck van Denemarcken22, die niet garen het bisdom van Bremen soude quiteren ende den keyser23 nochtans voor sijn soon24 begeert, in de Unie souckt te trecken. Somyge gaen soo verde gelijck off sijne M.teyt, om tot veltoverste te gebruycken, graeff Henderick van den Berch25 hadde ontboden; dat is seecker, dat graeff Hendrick door Bremen is gereyst.
Den lantgrave26, die men heeft gelooft sijn accort met den keyser al hadde gesloten, seyt men nu, dat sijn troupes tegens den keyser aenhout. Engelant soude veel connen geven, alwaer den ceurvorst27 noch niet en is gearriveert, maer door contrari wint, naerdat hij t'seyl is geweest, wederom in Zeelant gecommen.
D'ambassade, die van hier naer Engelant was gedestineert, wert noch gesecreteert ende seyt Spartacus28 den tijt daertoe noch niet rijp te sijn.
Aen mijn devoiren bij Caesar29 sal het niet ontbreecken, dan kan noyt die luyden gesamentlijck thuys vinden, sijnde nu een van de hare onder de 18 rechters over de iudicatuyre van de gevangen cappitainen gestelt. Quast30 is op saterdach oock verseeckert, hoewel geoordeelt wert, selffs bij die sijn apprehensie nodych hebben geoordeelt, dat hij ende meer andere hare iustificatie licht sullen connen doen.
Limburg is verloren bij faulte van volck, vijff compangiën lagen daerbinnen, 230 mannen sijn daer maer wtgecommen.
Vandage is het weer ende de wint goet geweest om van Amsterdam te vertrecken. Godt wil hem bewaren31. Soo wederom hier comt, sal ick sien, off ick hem eenyge kennisse kan doen maecken, mogelijck waertoe kan dienen.
Desen 19 Nov. 1635.
Wt het bijgaende32 sal uEd. sien, waertoe de menschen vervallen.
345
Adres: Mijnheer (Mijnheer) De Groot, Ambassadeur van de Coninginne ende crone van Sweden bij den Alderchristelijcsten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 19 Nov. 1635 N. Reig.