Myn heere,
Vergeeft mij, dat ick u Ex.e weder come importuneren met mijne lompe brieven van recommendatie. Misbruyck ick uwer Ex.e goedicheyt, wilt het ten deel wijten de seer groote gantsch onverdiende genegenheyt te mij waerts, die ick in derselver brieven ende anders dickwils hebbe gespeurt, ten deele't gebreck van wijsheyt in mij, om die wel ende ten propooste te gebruycken.
Mijne ootmoedige ende gantsch dienstige bede tegenwoordich is, dat u Ex.e mij, sijnen ootmoedigen dienaer, te gevalle gelieve den jongman, brenger deses, gunstichlick toe te laten, dat hij uwer Ex.e aengesichte sie, derselver handen kusse, derselver goede gratie, advis ende heylsame raadt geniete, als hij deselve, met uwer Ex.e goede gelegenheyt, mochte komen te versoecken.
Sijn naem is Jacob van der Does2, soone van wijlen den apothequer Verdoes3 in de Hoochstraet, die getrout hadde Barbara van Wou4, dochter van wijlen den borgemeester Jacob Cornelissen van Wou5, die u Ex.e voor desen - soo ick meyne - wel heeft gekent. De geseyde Barbara van Wou, nu weduwe, moeder van desen jongman, leeft noch ende heeft mij neffens den voorn. jongman, haer soon, seer om dit mijn voorschrijven aen u Ex.e gebeden. De geseyde jongman is nu all eenigen tijt in Vranckrijck geweest ende heeft ander quartieren - soo ick verstae - van 't selve coninckrijck besien in meeninge sich nu een tijdt lang te houden binnen Parijs, om wat te hooren ende te sien ende sonderling mede om d'eer te mogen hebben van uwer Ex.e aenspraeck, als het gelegen comt, ende de goede instructie ende lessen te mogen ontfangen van deselve, over 't gundt hem aldaer mochte voorvallen.
Ick bidde uwe Ex.e dan nochmaels hem dat te vergunnen ende te thonen, dat dese mijne recommendatie u Ex.e niet onaengenaem en is, mits dat hij sich deselve bij u Ex.e niet onwaerdich en maecke, gelijck ick vertrouwe dat hij niet en sal, want hij seer deuchdelick was, eer hij uyt het landt gingh ende sich buyten lands niet dan deuchdelick en heeft gedragen, soo ick verstae.
Ick heb u Ex.e onlangs geschreven door mevrouwe d'ambassatrice6; wat zedert hier
603
passeert, heeft deselve uwe Ex.e, achte ick, uyt mijnheer sijn broeder genoch verstaen.Daerbij ick het laet blijven continuerende middelertijdt, mijnheer, in mijn wensch ende gebedt tot den almachtigen Godt voor uwer Ex.e langduerige gesondtheyt ende voorspoet, tot voorstant van sijne waerheyt ende den vrede der christenheyt.
Uwer Ex.e ootmoediche dienaer
J. Wtenbogaert.
In 's-Gravenhage, desen 8.en Novembris 1640.
Adres: Monseigneur monseigneur de Groot, ambassadeur de Suède, à la court du roy très chrestien, à Paris.
In dorso schreef Grotius: 8 Nov. 1640. Wtenbogard.