Mijn Heer,
Ick heb met verwondering gelesen gehadt uwer E. tragoedie van Sauls kinderen2,
610
waerin ick niet wel en can seggen, wat mij meest heeft behaegt, de conincklijcke invallen ende leringen of de levendige uitdrucking van de beweging of de rechmaeticheit in yder persoon het sijne te geven of de hebreusche manieren tot een stip naegevolgt of't seer wel geordende vervolg van het werck. Mij dunckt oock niet, dat het beginsel van dese tragoedie iet behoeft te wijcken aen een gelijck beginsel van Oedipus den coninck bij Sophocles3 ofte den vloeck van Armoni4 aen die van Dido bij Virgilius5, van Hypsipyle bij Ovidius6 off van Oedipus bij Papinius7. Ick bidde uE. dickmaels sulcke stucken bij de handt te nemen, sonder het groote stuck van den groote Constantijn te vergeten8. Ick blijve borge, dat hetselve hooch aengenaem sal sijn aen allen, die des verstaen ende bidde uE. de afwesende vrinden te willen gedencken.UE. gantsch dienstbereide
H. de Groot.
Tot Parijs, den 10 Novembr. 1640.
In margine van de copie Rotterdam met andere (latere) hand: Edita haec est in Vita Grotii a Cattenburghio.